Dodelijk verleden 51


‘Van wie is het?’ vroeg Van Schie.
‘Wie en wat’, antwoordde Hernou. ‘Greta en haar organisatie. En wij zijn op dit moment in levensgevaar. Want de lever is door iemand neergelegd en die is dus in huis geweest zonder dat wij ook maar iets merkten. Jullie zullen je een weg naar buiten moeten schieten. Mij pakken ze niet’, zei Hernou met een stelligheid die vreemd overkwam bij Van Schie.
‘Hoe weet jij zo zeker dat je hier veilig wegkomt?’ vroeg Van Schie. Hernou draaide zich om en liep richting de aangebouwde garage. Van Schie en Harm volgden hem net zoals Merel en Carla, zij het met veel meer voorzichtigheid. Hernou liep de garage in en trok de deur hard dicht achter zich. Nog geen twee seconde erna opende Van Schie de deur.
‘Wat doe je nou, man?’ riep hij de garage inlopend. Iedereen stond nu in de garage behalve Hernou, die leek simpelweg opgelost te zijn in de muf ruikende en beperkte zuurstof die nog aanwezig was in de garage.
‘Hier snap ik geen reet van!’ riep Harm met verhoogde stem. Van Schie inspecteerde iedere centimeter van de garage. De muren en de tien dozen die er nog in stonden. Het hagelwitte plafond. Hernou was er niet en de garagedeur zat op slot. Het slot in de voordeur werd kapotgeschoten. Vier mannen vlogen naar binnen als ontsnappend water onder druk. Van Schie en Harm hadden goed zicht op de voordeur. Een van de mannen viel naar binnen en werd direct geraakt door kogels uit Van Schie’s wapen. Harm raakte de tweede dodelijk. De andere twee vlogen lege kamers in. Merel en Carla lieten zich in de garage op de grond vallen. Angstaanjagende minuten kropen voorbij waarbij alleen ademhalingen gehoord werden. Merel lag op haar zij tegen Carla aan. Zij leek Carla te willen beschermen met haar arm om de schouders van Carla die op haar buik lag. Hun samenzijn al die maanden was vriendschap voorbijgegaan. Zij voelden zich eerder zussen van elkaar.

Van Schie maakte met gebarentaal, zoals commando’s die ook gebruiken, aan Harm duidelijk dat hij de kamer in zou gaan waar ze de aanvallers in hadden zien vluchten. Ze hadden de aanvallers helemaal niet meer gehoord en Harm twijfelde eraan of ze nog wel in het huis waren. Van Schie trapte de kamerdeur uit het slot. Splinters hout vlogen mee naar binnen. Hij schoot direct zijn wapen leeg op de lichamen die hij in fracties van seconden had gezien. Wat hij niet zo snel had kunnen zien was dat er twee lichamen lagen zonder hoofd. Beide lijken omarmden hun eigen hoofd onder de oksel. Het was een bizar gezicht.
‘Kom maar Harm, het is veilig’, zei Van Schie. Carla en Merel stonden ook op en liepen naar de kamer waar de aanvallers lagen. Carla gilde kort en meer van walging dan van angst. Harm onderzocht de lijken kort. Hij voelde in de zakken, zoekend naar hun identiteit. Hij vond niets, helemaal niets. Zelfs geen kledingmerkjes in hun kleding.
‘Lege zakken, grote onbekenden. We moeten naar een ander vluchthuis, Van Schie’, zei Harm rustig. Carla en Merel zeiden niets en liepen beiden naar hun slaapkamer en begonnen te pakken. Binnen een minuut of vijf hadden ze alles ingepakt en stonden ze klaar om te vertrekken. Van Schie en Harm onderzochten de neergeschoten lijken ook.
‘We doen wel of het heel gewoon is, Harm, maar in godsnaam: wat is hier gebeurd?’ Harm beet op zijn onderlip en keek de lijken een voor een aan.
‘Vooral die laatste twee Van Schie, vooral die laatste twee. Daar mag je inderdaad bij zeggen ‘in godsnaam’, want een mens krijg het niet voor elkaar om zo snel en netjes te onthoofden. Van Schie keek Harm aan.
‘Wat ik nog het meest bizar vind, is dat de twee onthoofden al dood waren voordat het hoofd eraf ging. Ik zie geen spray’, zei Van Schie.

Geen bloedspray en dat moet er wel zijn wanneer het hoofd bruut van het lichaam gescheiden wordt. Het hart geeft immers zijn pompfunctie niet zo snel op. Dat wisten Harm en Van Schie ook wel. Hij trok de dunne coltruien van de onthoofden omhoog en zocht naar kogelinslagen. Hij vond er een paar, maar deze waren erin gekomen door toedoen van Van Schie. Dat wist Harm omdat de verwondingen niet gebloed hadden en dus na hun dood ontstaan moesten zijn. Wat ze beiden ook zagen, was een roodpaarse vlek ter hoogte van de twee onderste ribben aan de linkerkant van hun borst.
‘Zie jij en denk jij wat ik zie en denk?’ vroeg Van Schie aan Harm.
‘Ik denk dat ze voordat ze onthoofd werden een stomp hebben gekregen op hun borst en wel zo hard dat er ribben zijn gebroken en hun hart ingeslagen is’, zei Harm.
‘Het hoofd is eraf getrokken’, ging Van Schie verder.
‘Zeg, zullen we gaan? Wij vinden het hier inmiddels echt dodelijk genoeg’, zei Merel. Van Schie keek haar aan terwijl hij op zijn knieën bij de onthoofden zat.
‘We moeten zoveel mogelijk weten van deze gasten. Sorry dames. Jullie kunnen onze wapens wel even herladen.’
‘Maar natuurlijk,’ zei Carla, ‘alsof dat ons ooit geleerd is.’
‘Harm, onderzoek jij deze gasten verder, jij bent er beter in, dan geef ik de dames iets te doen.’ Van Schie liep naar de garage en zijn geoefende oog zag direct dat er iets veranderd was, maar hij wist niet wat. Hij keek in de rondte, liep naar een geheime verstopplaats en pakte kogels en een paar lege magazijnen. Hij duwde een paar kogels als voorbeeld in het magazijn. Carla en Merel keken aandachtig. Van Schie duwde de doosjes met kogels en magazijnen in hun handen en verdween weer naar Harm.

‘De klap op hun borst is van een vuist geweest, Van Schie, daarna is van beiden het hoofd eraf getrokken en onder hun oksel neergelegd. Dit is een handtekening, Van Schie, en dat zie jij ook wel.’
‘Ik zou niet weten wie zo doodt’, zei Van Schie.
‘Ik wel’, zei Harm koel. ‘We zijn hier klaar, Van Schie.’
‘Ja, en moet ik het antwoord uit je trekken? Schieten?’
‘Dit is Hernou’s handtekening, Van Schie. Het wordt toch tijd dat je eens wat gaat lezen man’, zei Harm licht geïrriteerd.
‘En jij denkt dat dit in boeken gelezen kan worden?’ zei Van Schie.
‘Nee maar wel in politierapporten. Internationale rapporten, Van Schie, met name die van Interpol.’
‘O.’
‘Ja o, Van Schie.’
‘Ik heb het druk zat met deze zaak gehad, Harm. Rustig aan, hè.’ Van Schie stond op, net als Harm.
‘Ik ga je ze geven, Van Schie. Probeer alles te lezen waarbij vermoed wordt dat Hernou ermee te maken heeft gehad. Alhoewel niemand dat met zekerheid kan zeggen omdat het de meeste keren een verrekte geest is. Dat is wel duidelijk, toch?’
‘Ja,’ zei Van Schie, ‘hij is hier gewoon niet weggeweest. Maar we hebben de garage toch heel goed onderzocht, Harm. Hoe doet hij dat? Niemand kan onzichtbaar zijn.’

‘Dat klopt.’ En ondanks het feit dat Merel, Carla, Harm en Van Schie wisten dat het Hernou’s stem was, trokken Harm en Van Schie toch een wapen en richtten het op de plek in het huis waar de stem vandaan leek te komen. Hernou was weer zichtbaar, hij liep langzaam de trap af. ‘Toen jij de kogels kwam halen, Van Schie, toen merkte je terecht op dat er iets niet klopte in de garage’, zei Hernou glimlachend.
‘Je was verdomme een met de witte muur, je was gewoon opgenomen door de muur’, stamelde Van Schie.