Dodelijk verleden 46

‘Familie? Het zal best, maar ook hier geloof ik niet in,’ zei ik resoluut. Ik begon dit hele toneelstuk op dit schip krankzinnig te vinden. Niets was meer wat het leek. Mijn vrijheid was verder dan ooit en ik had het gevoel de Nederlandse taal te verleren en steeds beter Engels te gaan spreken. Ik begon het ook al standaard te schrijven. Carlos, maar ook Greta, hadden mij verboden een andere taal te spreken op dit schip dan Engels terwijl zij wel constant Spaans spraken. Verstonden ze geen Nederlands? Ik vroeg het mij af.
‘Vind je het erg als ik de gewonden ga helpen?’ vroeg ik aan Greta.
‘Gewonden? Ik heb ze al geholpen’, zei ze kil.
‘Dan ga ik ze bemoederen.’ 
Ze wenkte met haar hand dat ik gaan kon. Ze leek teleurgesteld, waarschijnlijk omdat ik niet in extase was. Wat wilde ze nu? Ik wist toch zeker wel wie mijn ouders waren?

De wonden van de mannen waren wel behandeld, maar nog niet genezen. Karl hielp mij, hij was meer bij mij dan wie dan ook.
‘Je doet het goed’, zei hij met een rustige stem. Karl, de enige die ik hier vertrouwde, ik zou van hem kunnen houden maar er waren te veel onmogelijkheden.
‘Karl, ik wil dat je vanaf nu alleen Nederlands met mij spreekt. Ik denk dat ze ons altijd kunnen horen en misschien wel zien ook.’ Ik had hem Nederlands geleerd in de bunker. Hij sprak het wel goed, maar toen niet vloeiend. Hij knikte, we spraken vanaf dat moment alleen Nederlands. We verzorgden de gewonden in een vertrek dat daarvoor gereed was gemaakt door de overige bemanning. En ’s avonds lagen Karl en ik in een bed. Soms knuffelde ik hem en vroeg hem voor het eerst naar zijn leeftijd. Ik was inmiddels al bijna drieënvijftig hij zei mij dat hij drieëndertig was. Ik wilde hem vragen of hij het niet bizar vond, zo’n oude vrouw, maar bedacht dat hij dat zelf wel zou zeggen.
‘Karl, ik moet hier weg, ik word gek hier. Het is al te bizar dat ik zolang gevangen zit, gegijzeld ben.’
‘Het is verschrikkelijk maar niet ondenkbaar, schat. Er zijn mensen, journalisten die jarenlang hebben vastgezeten. Ontvoerd door moslimextremisten. Er is zelfs een vrouw in Amerika die zeventien jaar ontvoerd is geweest. Maar dichter bij huis, denk eens aan Sjaak Rijke, een Nederlander die drieënhalf jaar ontvoerd is geweest door moslimextremisten.’
‘Wie?’
‘Lees jij geen kranten?’
‘Ja, maar moslimextremisten? Kijk hier eens goed rond. Dit is gewoon keiharde maffia.’
‘En wat is het verschil dan?’
‘Motivatie?’ vroeg ik vertwijfeld.
‘Ja, hier heb je een punt. Ik snap er geen moer meer van. Veronderstel dat jij het kind bent van zo’n voodoomoeder, Jezus, daar moet je toch niet aan denken. Maar het is wel de enige logische verklaring nu dat jij nog steeds leeft.’
‘Ze heeft gezegd ‘familie’. Dat hoeft nog niet te betekenen dat zij mijn moeder is. En mocht het al zo zijn, wie is mijn vader dan? Misschien wel de duivel zelf?’ zei ik glimlachend.
‘Ik begin je behoorlijk eng te vinden, Martha’, zei Karl met een grote glimlach. Hij ging achter mij liggen, er gebeurde van alles. We vielen beiden in een diepe slaap.

De deur van mijn vertrek werd zo hard open geramd dat het slot de kamer in vloog. Houtsplinters raakten mijn hand. Karl en ik zaten rechtop in bed met overslaande harten. Er kwamen beveiligers binnen. Ik wilde wat zeggen.
‘Smoel houden!’ schreeuwde een van de beveiligers die ik nota bene gisteren nog geholpen had aan een schampschot aan zijn been. Toen de vijf beveiligers binnen waren, was mijn privévertrek al aardig vol. Greta kwam binnen en duwde beveiligers die in haar pad stonden achteloos opzij.
‘Wat heb ik jullie nu gezegd over een vreemde taal spreken hier? Alleen Engels’, zei ze met een stem die ik inmiddels wel kende, ik wist bij welke geestestoestand hij hoorde. Karl wilde wat zeggen, Greta raakte hem met haar wijsvinger aan, op zijn voorhoofd. Hij plofte in het matras als een dood stuk vlees.
‘Kun je mij dat ook leren?’ vroeg ik achteloos. Ik voelde helemaal geen angst meer voor haar. Alsof ik wist dat ze mij nooit zou doden. Ze glimlachte alleen maar. 
‘Maar waarom ben je nu zo boos? Omdat ik Nederlands spreek met Karl? Ik zou boos moeten zijn dat je mij waarschijnlijk altijd kan horen en zien. Je ontneemt mij mijn vrijheid en nu ook mijn privacy.’ 
Nu keek ze met een blik aan die ik nog niet van haar kende. Deze blik in haar ogen kende ik niet, maar ik vond hem wel angstaanjagend.
‘Neem haar mee en stop haar voorlopig in kamer zesenzestig.’ 
Ik hoorde haar deze zin zeggen, maar begreep de taal niet waarin die uitgesproken werd. Nog geen woord. De beveiligers rukten mij uit bed. Ik was naakt en ze trokken mij mee, maar ik struikelde. Ze trokken mij mee over het vloerkleed, ik voelde hoe het tapijt in mijn knieën en bovenbenen brandde. Een minuut later was alles om mij heen duister. Deze duisternis was intens. Ik begon met mijn handen voorzichtig in mijn directe omgeving te voelen. Pas na tien minuten wist ik ongeveer in welk soort ruimte ik mij bevond. De vloer was zacht. Het voelde aan als opgevuld skaileer, net als de wanden. Ik kon ook het plafond voelen, het was maar een kleine twintig centimeter hoger dan ik was. Ik schatte de ruimte drie bij drie meter. In de hoek van de ruimte voelde ik een soort brede pot. Ik nam aan dat ik hier mijn behoefte in kon doen. Ik begon eerst zacht te roepen, maar hoorde hoe het geluid van mijn stem doodsloeg tegen de bekleding van deze kamer. Ik begon nu te schreeuwen, eerst beheerst, toen onbeheerst, daarna onbeheerste huilbuien. Ik was in mijn graf beland waar ik alleen nog kon ademen en bewust was van mijn lichaam. Al mijn andere zintuigen kregen geen input. Ik dacht aan paniek maar besefte al snel dat dit mij nog verder van een oplossing zou brengen. Ik wachtte rustig op wat er komen ging. Ze konden mij hier toch niet lang laten zitten. Hoe kreeg ik mijn zuurstof, het werd er steeds warmer. Ik had het gevoel dat er uren voorbij gingen, maar dit konden ook minuten zijn. Ik zag geen enkel licht, had geen horloge aan. Dat lag nog naast mijn bed. Zelfs geen sieraden. Een plastic ring die ik ooit van Ralf had gekregen toen hij nog jong was. Ik herinnerde hoe hij vroeg of hij met mij mocht trouwen en de plastic ring om mijn vinger schoof. Nu had ik alleen mijn herinneringen.

Ik ging op mijn knieën zitten en schoof de pot tussen mijn benen. Ik had een ochtendritme qua ontlasting en na uren, tenminste dat dacht ik, moest ik nodig. Ik had geen toiletpapier en voelde mij intens smerig. Ik zat er weer uren en de lucht, mijn eigen lucht was niet te harden. Ik kon mij geen moment in mijn leven herinneren dat ik mij zo hulpeloos had gevoeld. Alsof mijn bewustzijn afgenomen was. Ik hoorde alleen mijn eigen stem en ademhaling. Ik viel in een foetushouding in slaap. Een lichtbundel vloog als bliksem mijn ruimte in. Instinctief opende ik mijn ogen niet, maar het plotselinge licht deed verschrikkelijk zeer aan mijn ogen. Ze begonnen direct te tranen. Ik wendde mij van de lichtbron af.
‘Help! Help mij dan toch! Ik heb niets gedaan, alleen Nederlands gesproken. Help!’ schreeuwde ik en het was weer duister. Ik had geen stem gehoord en begon mijn ruimte weer af te tasten. Mijn vingers prikten in iets zachts en ik rook aan mijn vingers. Die roken naar brood. Er stond ook een mok naast, de inhoud rook naar thee. Ik zette ze in de hoek van mijn kleine ruimte, ik had geen zin om te eten of te drinken, maar wilde ze ook niet omver lopen. Ik nam mij voor niet meer te eten of te drinken. Voor het eerst was een door mijzelf opgelegde dood heel reëel.