Dodelijk verleden 41

‘Ja, lekker dan. Als, als. En als ik nu wel door het raam was gesprongen en vier meter naar beneden was gevallen? Het is zoals het is en het gaat zoals het gaat. Ik vind u best eng, raar ook. Ik snap er in ieder geval geen moer van. Dit gaat boven mijn pet. Maar wat zou ik nu verder moeten weten? En waarom had ik het zo verdomd koud naast u?’ vroeg ik.
‘Ik zie dat het te moeilijk voor je is. Het is voor jou voldoende te weten dat ik alles zie en hoor,’ zei de oude dame rustig.
‘Ik zou het wel op prijs stellen te weten met wie ik spreek.’ 
Ze leek geen moment te twijfelen en zwiepte met een ferme zwaai de sluier over haar hoofd. Ik schrok en probeerde dit te verbergen. Het was een onwerkelijk gezicht waarbij de ogen van een vrouw van hooguit dertig waren, maar het vlees eromheen inderdaad van een honderdvierentwintigjarige. ‘Dank u,’ zei ik kort. ‘Ik heb nog nooit zoiets vreemds gezien. Als ik er als arts naar kijk, dan zeg ik dat dit onmogelijk is. Ik ben niet spiritueel, zoveel is nu wel duidelijk denk ik, maar dit is onverklaarbaar.’
‘Dat wat je niet kunt zien, maar als energie wel kunt voelen, hoef je nooit te verklaren. Leer het te aanvaarden.’ Ze manoeuvreerde haar rolstoel van mij af.
‘U loopt helemaal niet meer?’
‘Wat wil je? Honderdvierentwintig jaar’, zei ze koel terwijl ze naar een raam reed. Ze keek over de open zee. ‘Weet je waarom we dit allemaal op zee doen?’
‘Geen flauw idee. Omdat het zo lekker wijds is?’ Ze glimlachte, ik voelde dat ze mij mocht en ik mocht haar wel.

‘Aan land zijn er veel energieën, deels omdat de meesten op land sterven, de goeden en de slechten. Op zee is dat heel anders. Als je op land iets doet is dat heel anders dan op open zee. Hier zijn niet zoveel energieën die beïnvloeden of een rol spelen.’
‘Ik heb nog nooit in mijn leven zoiets belachelijks gehoord. Kan ik dat wel zo zeggen?’ Ik kneep hem een beetje want ik begreep dat haar macht groter was dan van wie dan ook op dit schip. Ze glimlachte naar mij. Haar jonge ogen straalden kracht en frivoliteit uit.
‘Alle mensen zijn energie. Hersens met een homp vlees eromheen, die grotendeels nog uit water bestaat ook. We denken onze hersens te zijn. We denken dus we zijn. Maar zo is het niet helemaal.’
‘Vage shit,’ mompelde ik.
‘Vage shit? Geloof mij: de sluier die ik voor jou heb afgedaan was de sluier die mij bedekte, de sluier die de werkelijkheid bedekt die jij nu nog niet kunt waarnemen, zal binnenkort ook, zij het langzaam, verdwijnen. Nu vertrouw je alleen op de dingen die je kunt vastpakken, die je kunt onderzoeken tot ze waar zijn. Maar geloof mij: er zijn nog heel wat andere dimensies die allemaal werken en hun fysieke sporen in deze dimensie kunnen achterlaten.’
‘Tot dan, mevrouw…’ ze onderbrak mij.
‘Greta, noem mij Greta, alstublieft,’ zei ze weer met die zoetgevooisde stem.
‘Tot dan, Greta, tot dan blijft het voor mij vage shit.’
‘Kom eens hier’, vroeg ze. Ik wilde niet komen, maar ik liep al voordat mijn gevoel aangaf dat ik niet wilde. ‘Kom, mijn kind, laat mij je gezicht eens goed bekijken.’ 
Ik moest wel knielen om dichter bij haar gezicht te kunnen komen. Nu pas vielen mij de diepe, bijna onwerkelijk groeven op. het leek erop alsof haar gezicht erop geplakt was, het was niet genoeg plooibaar wanneer ze sprak. Er waren zoveel spieren in haar gezicht die niet meewerkten. Ik vond het luguber. Met haar linkerhand pakte zij mijn rechterhand en haar rechterhand legde ze op de zijkant van mijn gezicht. Het voelde direct bloedheet aan. Zowel mijn linkerhand als de rechterkant van mijn gezicht voelden verbrand aan en toch raakte ik niet in paniek. Ik voelde mij vreemd en tegelijkertijd wegzakken. Maar ik kon er tegen vechten.

Ik was blijkbaar in haar vertrek en wist absoluut niet hoeveel tijd er verstreken was. Haar vertrek, tenminste daar ging ik vanuit, was tweemaal zo groot als het vertrek waar ik sliep. Deze ruimte van haar schatte ik zo’n zestig vierkante meter. Ik wist niet hoe ik hier gekomen was, maar ik lag op haar sofa, zo’n Engelse met aan één kant een verhoogde rugleuning. Alles in haar kamer had een zweem van het occulte.
‘Hoe ben ik hier gekomen, Greta?’ vroeg ik.
‘Het werd je te veel, Marta.’
‘Mc Craw, toch?’
‘Voor mij geldt dat niet hier. Ik noem je zoals je heet. Ik zal ook de enige zijn die dat doet hier.’
‘Die spullen hier, uw hele inrichting, het zou mij naar de strot moeten vliegen, maar dat doet het niet. Ik voel mij hier nog prettig ook. Het lijkt wel vertrouwd. Ik snap er niks van, vage shit. Bent u een heks? En zo ja, een goede?’ Voor het eerst zag ik dat haar mondhoeken omhoog kwamen.
‘Ik ben niets van dat. Zie je hier kruiden liggen? Potten met dode ratten?’
‘Maar waarom wilt u mij bij u hebben? Ik ben echt niet zo bijzonder.’ Het was een lange tijd stil na mijn laatste opmerking. Ik was opgestaan en bestudeerde de vele, vaak occulte items, die ik in haar kamer tegenkwam.
‘Alles op zijn tijd, Marta, alles op zijn tijd.’ Op dat moment kwam Karl binnen, nadat hij geklopt had op Greta’s deur en zij bevestigd had dat hij binnen kon komen.
‘Wat is er, Karl?’ vroeg Greta.
‘Twee vrouwen zijn overleden.’ Hij had zijn woorden nog niet uitgesproken of ik liep al weg. ‘Ze liggen al in de operatiekamer. Ik ving nog een glimp van Greta’s gezicht op toen ik haar deur uit liep. Ze leek te glimlachen, zuinig maar toch. Het gaf mij de koude rillingen.

Ik onderzocht de lichamen vluchtig. Ze lagen beiden op de behandeltafel. Karl was met mij meegelopen. Ik vroeg hem een lichaam eraf te halen. Het lichaam dat op de behandeltafel overbleef, onderzocht ik beter. Ik nam bloed bij haar af. Onderzocht haar nagels, zocht naar sporen van verzet of geweld, maar vond zo in de eerste schouwing niets. Van beiden waren de ogen wijd opengesperd en ze stonden geschrokken in hun dode gelaat. Ik had nog niet eerder zoiets gezien. Ik onderzocht ze van binnen en van buiten met alle middelen die ik tot mijn beschikking had, maar vond niets in hun bloed of lichaam. Ook kon ik niets aan de buitenkant vinden dat erop wees dat ze door geweld om het leven waren gekomen. Carlos kwam binnen.
‘De lichamen worden op zee begraven. Karl, wil jij ze goed verzwaren, als je begrijpt wat ik bedoel? Ze mogen nooit ergens aanspoelen’, zei hij op een koude toon.
‘Wil je niet weten waaraan ze dood zijn gegaan? Misschien ook waarom?’
‘Dat weet ik al, Mc Craw, ze zijn zich doodgeschrokken’, zei hij met een ontstellende eenvoud, zonder enig gevoel. ‘Regel ook twee nieuwe, Karl. Gebruik de heli, we zijn over een paar dagen dicht bij de kust van Spanje.’ Carlos wilde weglopen.
‘Carlos!’ schreeuwde ik. Hij draaide zich om en ik zag dezelfde glimlach als bij zijn moeder toen ik haar voor het laatst gezien had.
‘Wat heb ik gezegd over stelen of drugs gebruiken!’
‘Ik heb niets in hun bloed of in hun lichaam gevonden. Ze stalen niet van jou!’
‘Ze zijn dood, wen er maar aan.’ Ik liep naar hem toe en bleef vlak voor hem staan.
‘Ik ben verantwoordelijk voor die meiden, ik eis…’ Ik voelde zijn hand tegen mijn lippen, mijn woorden smoorden in zijn hand.
‘Als je wat te eisen denkt te hebben, moet je bij mijn moeder zijn. Zij is de koning en koningin van dit schip.