Robin

Een favoriete vakantiebestemming van vroeger van mijn ouders, mijn broer en mij was een door Hollanders gerunde en bevolkte camping in de Franse Dordogne. Eurocamp-tenten op groene heuveltjes, recreatieplas voor het nodige watervertier, Nederlandstalige Animation, Nederlandstalige bediening in het restaurant; het ontbrak de Hollandse vakantievierder aan niets.

De strips hadden we al uitgelezen in de auto, en behalve een beetje zwemmen en voetballen, hadden mijn broer en ik eigenlijk vooral lol in de tafeltennistafels. Ik herinner me een jaar dat we als gekken hele middagen een balletje over een betonnen netje stonden te meppen. Omdat wij vonden dat we echt supergoed waren, schreven we ons ook in voor de toernooitjes, die tweemaal per week werden gehouden. Wij deden mee in de kindercategorie, waar we ons met wisselend succes doorheen fröbelden.

Maar één leeftijdsgenootje was ingedeeld bij de ouderen. Robin. Hij was een jaar jonger dan ik, maar versloeg met gemak jongeren van tien jaar ouder. “Mooie bal”, hoorde ik hem zijn volwassen tegenstander eens complimenteren in zijn Rotterdamse tongval, toen die bij een 8-0 achterstand een tegenpunt had gescoord. Zelfverzekerde branie. Met bewondering, maar ook met kinderlijke jaloezie stond ik toe te kijken hoe zo’n tenger jochie met een baseballpetje op en met verbale bluf zijn oudere tegenstanders alle hoeken van de tafeltennistafel liet zien. Dat ook hij het toernooitje uiteindelijk niet won, was stiekem een opluchting, omdat zo ook die Robin nog van vlees en bloed bleek.

Het hoogtepunt van het vakantieseizoen was de jaarlijkse voetbalwedstrijd van een groepje campinggasten tegen het plaatselijke amateurvoetbalteam. Het jaar ervoor waren mijn broer en ik wel meegenomen naar die happening, waarbij ik in mijn jeugdige overmoed ook nog serieus een rol van betekenis dacht te kunnen spelen. Maar ook toen waren we veroordeeld tot een potje ballen ergens in de marge. De plaatselijke amateurs wonnen, zoals gebruikelijk, tegen het gelegenheidsbierteam van de camping.

Het jaar daarop kwamen we een dag te laat aan op de camping voor de wedstrijd. Het verhaal van dat jaar ging rond als een lopend vuurtje. De campinggasten hadden gewonnen, met dank aan een briljante lob van een kleine opdonder: Robin. Men raakte er niet over uitgesproken. Blijkbaar hadden ze de leeftijdgrens drastisch omlaag gehaald dit jaar. Wat baalde ik als een stekker dat we niet een dag eerder aangekomen waren. Robin zelf liep er trouwens niet zo mee te koop, hij stond zelf liever mensen op de tafeltennistafel af te drogen. Het verhaal van zijn onmisbare bijdrage deed genoeg voor zijn zelfvertrouwen.

Twintig jaar later is Robin van Persie al zo’n tien jaar een van de grote vaste waarden van het Nederlands elftal. Aanvoerder op het aanstaande WK en topscorer van Oranje allertijden. Zilvergrijs siert inmiddels zijn slapen. De branie heeft hij in de loop van de jaren een klein beetje weten te beteugelen, maar we weten allemaal nog hoe hij die ene vrije trap bij Feyenoord opeiste, tot woede van routinier Van Hooijdonk. Hij is een gelouterde Premier Leaguespeler, waar een klein beetje kapsones wordt gewaardeerd als je dat op het veld tenminste ook waarmaakt, en was een van de grote geliefde sterren van Arsenal.

Met een doelpunt als dat tegen Ecuador drie weken geleden, merkte ik ook weer eens dat de bewondering voor zijn talent, hoe grillig ook, altijd is gebleven, en de jaloezie vanzelfsprekend weggeëbd. Dat hij nog geen grote momenten voor zichzelf heeft opgeëist op eindtoernooien, is een regelrechte oneffenheid in de recente Nederlandse voetbalgeschiedenis. Ik gun Robin de komende weken de gelegenheid om die plooi, nu eens als aanvoerder en niet in de rol van invaller, zelf glad te strijken.

Zolang Van Gaal maar niet met zijn gedachten al te veel bij Manchester United is en in elk geval zijn ploeg scherp houdt, koester ik enige hoop, tegen beter weten in, dat hij zich daar pas vanaf midden juli meldt. Al is het maar voor zijn aanvoerder Robin.