Mannen met kleine hondjes

Meestal verschuilt hij zich achter een boom. Zijn verblijfplaats wordt toch verraden door zo’n korte lijn waaraan een piepklein hondje drentelt. Deze man is alleen zichtbaar als hij zich zo snel mogelijk probeert te verplaatsen naar de volgende boom, lantaarnpaal of laag struikje. Zijn schouders hangen er verslagen bij. Honden die schijten kunnen heel gegeneerd om zich heen kijken, maar dat is niets vergeleken met de blik op het gezicht van de man met het kleine kuttenlikkertje.

Er zijn maar drie redenen waarom een man ooit een kleine hond zou nemen: hij heeft een klein huisje en zijn vrouw wil wegens praktische redenen alleen een kleine hond, hij is verliefd op een klein ras dat zijn moeder vroeger fokte of zijn vriendin wil een accessoire. Serieus. Kleine hondjes heten niet voor niets ‘kuttenlikkertjes’. Meer kunnen ze niet. Er zit verder niets mannelijks aan. Evolutionair gezien zou een hond ter grootte van een konijn het niet eens moeten redden. Hij kan geen trap op, is al moe na zijn wandeling naar de etensbak en is bang voor iedere kat. Die valse kleine bijtertjes bestaan alleen vanuit de gratie van de vrouw. Hulpeloosheid vindt ze schattig. Ook in de blik van haar partner als hij met haar hondje moet lopen.

Een échte man wil een echte hond waarmee hij samen tegen een boom pist, een potje gaat voetballen, een frikadel uit de muur van de Febo trekt om tot slot samen op de bank in slaap te vallen. Als hij een bal gooit is het een krachtmeting tussen de conditie van de hond en zijn spierballen, niet een lullig polsworpje terwijl het hondje verhoudingsgewijs door drie voetbalstadions rent om een simpel tennisballetje met zijn neus vooruit te duwen als alternatief op het apporteren. Als de man aan een touw trekt, wil hij wederom zijn krachten meten, zodat hij niet bang hoeft te zijn dat hij het kleine hondje opnieuw tegen het raam slingert in een enthousiaste bui. Echte mannen hebben geen idee wat ze met een klein lastig keffertje moeten. De slappe lul gedoogt het beestje maar, zodat hij na de laatste avondwandeling misschien nog even op zijn vrouw mag.

Maar nu hoeven echte mannen nou ook weer geen bloeddorstige monsters als huisdier. Waar het kleine keffertje nog de onderdrukking van de man toont, is het einde helemaal zoek bij mannen met gevechtshonden. De grootte van de tanden, de mate van de bloeddoorlopen ogen en het aantal zichtbare spieren van de gevechtshond toont de compensatiedrang van de zogenaamde macho die ernaast loopt. Met deze honden wordt niet gespeeld, maar gevochten en gestraft. Deze honden zijn de vervanger van het zakmes en het pistool, maar als hij maar een beetje opvoeding heeft gehad, is deze hond niets meer dan het handtasje van de vrouw: een accessoire om te laten zien wie je wilt zijn.

Mannen willen gewoon een hond waarmee ze zichzelf kunnen spiegelen. Een jachthond waarvoor hij puzzels kan uitzetten die de hond moet oplossen, een luie Labrador om samen vanaf de bushalte mee naar huis te sjokken, een ondeugend asbakkenrasje om mee op avontuur te gaan. Een teckel ligt op het randje, maar hun eigenwijsheid maakt veel goed. Maar keffertjes? Met kleine rothondjes kan de man niets. Maar hem kan je ook niet veel kwalijk nemen. Hoe gênant de man het ook vindt, hij probeert in ieder geval nog het beestje op zijn eigen pootjes zijn eigen behoefte te laten doen. Want een échte man komt op voor de behoefte van alle honden. Hoe groot of klein ze ook zijn.