Het slaat helemaal nergens op

Ik weet niet precies wanneer het is gebeurd. Het moet er geleidelijk zijn ingeslopen. Als een dief in de nacht deed het zijn intrede in de taal van alledag. Volledig overbodig maar daarom niet minder gebruikt. Ik heb het natuurlijk over het woordje helemaal. Vroeger waren dingen geinig, mieters, olijk, schrander of amusant, tegenwoordig nog slechts helemaal leuk. Nee, niet half, maar helemaal. Op gelijkaardige wijze zijn akkoord, in orde en het simpele goed opgeslokt door het woekerende helemaal goed. Ik word er zo langzamerhand helemaal niet goed meer van.

Hoe vind je mijn nieuwe overhemd? Leuk. Dus ook de mouwen? Ja, die ook. En de kraag? Ook leuk. De knopen? Leuk. Het motiefje? Leuk. Dus je vindt hem helemaal leuk? Helemaal. Toen taal nog geen ‘ding’ was, plachten we heel, erg of zeer leuk te zeggen. Maar niet helemaal, dat zei immers slechts iets over het totaal, en niet over de mate van leukheid.

Wanneer ik alle barbaren die zich van helemaal goedleuk bedienen de revue zou moeten laten passeren, dan ben ik morgen nog bezig, maar laat ik er een paar situaties uitlichten. Te beginnen met Lingo. Juist, dat weergaloze televisiespel, dat in 1923 al van de buis had moeten worden gehaald. Lucille Werner gaat ook mank aan het onuitroeibare euvel.
Geheel. Gee, ee, ha, ee, ee, el.
‘Dat is helemaal goed’!
Helemaal goed Lucille? Niet half? Weet je echt zeker dat het niet driekwart goed is? Lucille is als de dood dat de doorgaans verstandelijk beperkte kandidaten een simpel ‘goed’ opvatten als ‘de eerste drie letters zitten in het woord, maar niet op de juiste plek’. Die roze kutvakjes (waarom komt er een rood kringeltje onder dit woord? Die Word-ontwerpers hebben hoogstwaarschijnlijk nooit dat halfgare bejaardenprogramma gezien) verschijnen toch niet voor de sier? Helemaal goed is nog veel irritanter dan 200% of 1000%, wat onnozelaars vaak zeggen wanneer ze ergens op gebrand zijn (ik zet me voor 200% in! – waarom nooit voor 203,34%, vraag ik me dan altijd af). Maar ik dwaal af. Helemaal af.

Drie keer raden wat de dokter van de week tegen me zei. Juist: u bent helemaal in orde. Op zich prima zou je denken, maar toch dat woordje helemaal. Ik kreeg er pardoes een hartverzakking van. Wat denkt de geleerde heer, dat ‘u bent in orde’ mij aan het twijfelen zou brengen? Dat ik zou denken niets te mankeren, behalve dan een ongeneeslijke vorm van alvleesklierkanker? Niet toch? Waarom dan toch weer die verstekeling in de verder informatieve zin? Helemaal niet nodig, als je het mij vraagt. En ook als je het mij niet vraagt.

Maar toch vallen de voorgaande voorbeelden in het niet bij de helemaal leuken en helemaal goeds waar ik in de eerste alinea op duidde. En die mij, met dank aan de collega in het belendende vertrek (hoogstwaarschijnlijk wereldrecordhoudster helemaalzeggen) zo’n 324 keer per dag ter ore komen. Bij het minste of geringste is het ‘helemaal leuk’. Alsjeblieft, een kopje thee. Hoe was je weekend? Ik moet vandaag iets eerder weg. Helemaal goed en ook hé-le-maal leuk. Alsof leuk synoniem is voor ‘ik vind er eigenlijk geen reet aan’. En het ergste is dat álles helemaal goed is. Mijn dochter werd net door een vrachtwagen overreden, dus ik ga meteen naar huis. Helemaal goed!

Ach, ik moet me er ook niet druk om maken, zo zegt iedereen tegen me. Sterker nog, ik moet me er helemáál niet druk om maken. Dus belde ik net mijn therapeut op, met de vraag of ik morgenochtend met spoed mag langskomen. Een noodgeval. Drie keer raden wat hij zei.