Soep met meisjes

Dochter: Mama is ziek hè?
Vader: Ja, klopt. Laat maar even slapen. Ik ga soep maken, wil je helpen?
Dochter: Ja! Leuk! Wat mag ik doen?
Vader: Wacht maar even, ik ga eerst uien snijden.
Dochter: Mag ik dat ook doen?
Vader: Nee, want dan snij je in je vingers.

Dochter: Op mijn school zit een meisje en haar moeder is ook ziek.
Vader: Wat heeft ze dan?
Dochter: Kanker, maar het is haar eigen schuld.
Vader: Hoe kan dat nou?
Dochter: Nou, ze ging roken en toen kreeg ze kanker en juf zei dat je van roken kanker krijgt.
Vader: O ja, dat is wel zielig.
Dochter: Ja. Best wel. Is het ook mama’s eigen schuld dat ze ziek is?
Vader: Ja. Zo, nu pak ik even de grootste pan en dan gaan we de uitjes bakken in een beetje roomboter. Wil jij roeren? Dan ga ik vlees snijden. Kijk, er komt een traan uit mijn oog. Komt door de uien.
Dochter: O ja! Dat is dan een neptraan. En weet je, in mijn klas zit ook een jongen en die heeft nu een andere moeder.
Vader: Hoe kan dat nou?
Dochter: Nou, eerst gingen zijn vader en moeder de hele tijd ruzie maken en toen ging zijn moeder weg en toen kwam er dus een andere vrouw en die ging met zijn vader wonen en die is nu dus zijn moeder.
Vader: Wat een gek verhaal.
Dochter: Ja, wel hè?
Vader: Wel door blijven roeren, want de uitjes mogen niet bruin worden, want dan worden ze bitter en dat moet niet. Heel zachtjes bakken, dan worden ze zoet.
Dochter: Gingen jij en mama ook wel eens ruzie maken?
Vader: Nee.
Dochter: Waarom niet?
Vader: Vinden we niet leuk.
Dochter: Ik weet nog wel dat jullie een keer ruzie gingen maken.
Vader: Ja?
Dochter: Ja, want toen wilden wij tv kijken en jij vond dat het stil moest zijn en mama zei van niet en toen zei jij zo heel hard van 'Nou doe dan maar gewoon wat!' en toen ging mama huilen.
Vader: O ja. Jeetje, dat je dat nog weet. Dat is wel bijna vier jaar geleden denk ik. Haal even de lepel uit de pan, dan gooi ik het vlees erbij.
Dochter: Ja. Had jij vroeger ook een andere vrouw?
Vader: Nee. Nou, niet echt. Wel verkering en zo, maar ik was niet getrouwd met iemand anders. En nu af en toe een beetje roeren. Ga ik even selderij snijden.
Dochter: Waarom niet?
Vader: Nou ja, soms vond een meisje mij na een tijdje niet leuk meer en soms vond ik een meisje na een tijdje niet leuk meer. Moet je ruiken, deze plant ruikt naar soep.
Dochter: O ja. En ging je dan wel ruzie maken?
Vader: Soms wel ja.
Dochter: Waarom?
Vader: Ja, eh. Als je verliefd bent dan denk je dat die persoon heel erg goed is in alles en zo, en dat is dan natuurlijk eigenlijk niet zo en dan begrijp je elkaar verkeerd en dan gaat het fout en dan krijg je ruzie. Even aan de kant, dan ga ik er water uit die andere pan bij doen en dat is heet.
Dochter: Wat is dat dan?
Vader: Daar heb ik al een paar uur botten in gekookt.
Dochter: Botten? Echt waar?
Vader: Ja, dat is lekker.
Dochter: Echt?
Vader: Ja, echt. Proef zo maar als ik er wat zout bij heb gedaan.
Dochter: Oké. Wat nu?
Vader: Gehaktballetjes draaien.
Dochter: Mag ik dat ook?
Vader: Natuurlijk.
Dochter: En ging dat meisje toen huilen?
Vader: Welk meisje?
Dochter: Waar je toen verliefd op was.
Vader: O ja. Ja, dacht het wel ja.
Dochter: Vond je dat zielig?
Vader: Nee. Of wel. Weet ik eigenlijk niet meer. Denk het toch wel. Maar ik wilde het niet zielig vinden, want ik vond dat het haar eigen schuld was.
Dochter: En was het ook haar schuld?
Vader: Weet ik niet. Ik hoop het. Anders was het wel lullig natuurlijk.
Dochter: Waarom ging je dan ruzie maken als je het toch wel zielig vond?
Vader: Ja, eh… Weet ik niet. Dat ging gewoon zo.
Dochter: En begrijpen mama en jij elkaar wel altijd?
Vader: Ik denkt het wel ja. Als je elkaar heel lang kent, dan ken je elkaar zo goed, dat je meestal al weet wat de ander denkt. Dus dan begrijp je elkaar bijna altijd. Nou, en dan heb je dus ook bijna nooit ruzie.
Dochter: Als ik later een man heb dan ga ik nooit ruzie maken, want dan hoef ik ook nooit te huilen.
Vader: Dat vind ik een goed idee. En als hij je toch aan het huilen maakt, dan bel je mij gewoon en dan kom ik wel even langs. Zal ik hem aan het huilen maken.
Dochter: Hahaha! Ja. Waarom is het de eigen schuld van mama dat ze ziek is?
Vader: Mama heeft gisteren te veel wijn gedronken.
Dochter: Waarom deed ze dat dan?
Vader: Vond ze leuk, denk ik.
Dochter: Wat stom dan. Mag ik de laatste balletjes alleen doen?
Vader: Ja hoor. Pak ik de groente.
Dochter: Bah. Groente is vies.
Vader: Nee, groente is lekker. Zeker in de soep.
Dochter: Was mama nog een meisje toen jullie gingen trouwen?
Vader: Mama is nog steeds een meisje hoor.
Dochter: Nee, want mama is nu een vrouw.
Vader: Vrouwen blijven ook gewoon meisjes.
Dochter: Waarom?
Vader: Omdat ze meisjesdingen doen.
Dochter: Dan ben jij nog een jongetje, want jij doet jongetjesdingen.
Vader: Ja, dat klopt inderdaad wel.
Dochter: En je doet ook vrouwendingen, want je kookt, dus je bent ook een beetje een meisje.
Vader: Koken is geen vrouwending.
Dochter: Wel, want we gingen koken en toen gingen we over vrouwen en meisjes praten, dus is de soep meisjessoep geworden en meisjessoep is soep voor meisjes en vrouwen.
Vader: Zullen we dan het mamameisje zo maar een beetje meisjessoep geven? Dan wordt ze vast weer snel beter.
Dochter: Ja, mag ik het dan brengen?

En zo kookten en praatten zij nog enige tijd verder en de soep werd goed en de moeder werd beter en echte tranen en echte ruzie en echte ziekte bleven nog lang zaken waarover alleen gepraat werd.