Dood en alleen

Daar lag ik dan, onderaan de trap, op de koude plavuizen vloer. Ik kon geen kant op, van boven naar beneden in één seconde. Geluk bij een ongeluk had ik mijn telefoon in mijn hand toen ik naar beneden wilde rennen in mijn T-shirt en stringetje. Ik ben lichtelijk motorisch gestoord, de trap oplopen is voor mij geen probleem, maar zodra ik de trap afloop moet ik goed opletten. Anders lig ik dus onderaan de trap. Anderhalf jaar geleden brak ik mijn voet tijdens het afdalen, deze keer kon ik niet meer bewegen van de pijn in mijn rug. Zoals ik al zei, gelukkig had ik mijn telefoon in de hand zodat ik kon bellen. Ik belde mijn moeder, maar die was niet in de buurt. Gelukkig was zij zo helder dat ze zich bedacht dat mijn huishomo wel eens bij mij om de hoek kon zijn, zodat hij naar me toe kon gaan. Hij heeft namelijk ook een sleutel. Ik belde mijn huishomo, hij was er binnen een paar minuten en sleepte mij van de koude vloer in de hal naar de warme woonkamer, hup de bank op. Ik was gered.

Als ik het bericht lees in de Volkskrant afgelopen week, over een vrouw die tien jaar lang dood in haar huis ligt, dan moet ik daaraan denken. Ik onderaan de trap, waar ik dus regelmatig lig vanwege mijn motorische gestoordheid. Ik prijs mij op zo’n moment ontzettend gelukkig met mijn sociale netwerk. Zelfs zonder telefoon in mijn hand, is het bij mij bijna onmogelijk om daar langer dan een dag te liggen. Mijn moeder, zus, huishomo, vriendjes en vriendinnetjes raken zwaar in paniek als ik een paar uur niet online ben geweest op WhatsApp of enig ander communicatieapplicatie.

Toch is het een rare verschuiving. Vroeger in het dorp waar ik woonde, had je veel sociale controle, maar op een heel andere manier. Met je buren stond je veel meer in contact dan met je familie die niet in het dorp woonde. Tegenwoordig ken ik mijn buren niet eens. Links van mij wonen mensen, dat weet ik zeker, ik zie namelijk altijd heel veel mensen in en uit gaan. Geen idee alleen wie er nu woont van al die mensen die in en uit gaan. Rechts van mij woont een jong gezin, daar heb ik wel zo af en toe contact mee sinds we de enorme dikke coniferen haag hebben weggehaald. Van hem weet ik de naam ondertussen, van haar nog steeds niet. Als ik onderaan de trap zou liggen en ik had niet mijn sociale netwerk, zou ik waarschijnlijk ook weken, misschien wel maanden, daar kunnen blijven  liggen zonder dat de buren het doorhebben. Aan de andere kant, als mijn buren ineens allemaal dood zijn, kom ik daar ook pas na maanden achter.

De vrouw uit het krantenartikel lag al tien jaar dood in haar huis. Niemand die wat opviel. Ze was een eenling. Haar buren keken er niet vreemd van op dat ze haar al tien jaar niet hadden gezien, anderen dachten dat er niemand woonde. Ondanks dat het niet heel vaak gebeurt in Nederland, beangstigt het mij wel. We leven steeds meer op ons eigen eilandje en hebben minder oog voor de anderen om ons heen. Het individualisme wat ons op een bepaalde manier uniek maakt, zou ook maar zo onze ondergang kunnen betekenen. Met een bepaalde minachting spreken we vaak over de mensheid als kuddedieren, maar na zo'n nieuwsbericht als van de week, vraag ik me af of het wel zo slecht is. Leven als een kudde, met de daarbij behorende sociale controle.

Met deze vraag in mijn achterhoofd, stap ik nu dan ook naar mijn buren. Vragen wie er woont en kijken of ze ondertussen niet al dood onderaan de trap liggen. Misschien moeten we dat allemaal eens wat vaker doen.