De visser en het wief

Aan de waterkant zit de visser. De man, want het is altijd een man, staart naar het kleine puntje op het water en wacht, wacht, wacht, eindeloos, tot de dobber verdwijnt. Naast zijn krukje staat een bakje kronkelende wurmpjes of ander vissenvoer, wat de visser niet mag verwarren met zijn trouwe blikje bier. Achter hem staat een auto met openstaande kofferbak, of een fiets tegen een hekje. De man zit en staart. Verder doet hij niets. Soms zijn er zelfs meerdere vissers. Maar iedere man in het rijtje doet hetzelfde: helemaal niets. En daar snapt ’t wief thuus niets van. Helemaal niets.

Bij thuiskomst komt de visser terecht in een tornado van vragen. “Heb je nog wat gevangen? Wilden ze bijten? Heb je nog bekenden gezien? Wat hadden ze aan? Wie waren er nog meer? Waar hebben jullie het over gehad?” Er is geen speld tussen te krijgen. Als hij zijn schouders optrekt en zucht, gaan de elleboogjes van mevrouw in een strakkere hoek staan en knijpt ze met haar gefrustreerde handen nog meer vetrolletjes in haar zij. De man wil wel meer antwoorden om haar tevreden te stellen, maar hij heeft niets gezien. Niets dan zijn dobber, die zo nu en dan onder water ging en een spartelend glimmend visje tevoorschijn toverde.

De vissende man wil gewoon even rust. Even helemaal alleen. Maar zo nu en dan spot je een arme man met een vissersvrouw. De vissersvrouw zit niet aan het water, maar sjouwt veel te onrustig heen en weer met gesmeerde broodjes en blikjes bier. Ze is verveeld. Maar wat had ze nou eigenlijk verwacht? Dat ze een unga-bunga feestje zou meemaken in zijn mini-tentje? Voorkomen dat hij naar de hoeren zou gaan, terwijl hij weet dat hij ‘m daar ook niet eens meer omhoog krijgt? Wil ’t wief de andere mannen checken ter bevestiging dat haar eigen vent haar toch te weinig aandacht geeft? Of… zou ze een poging doen om hem werkelijk te doorgronden? Wat haar verwachtingen ook waren, de vissersvrouw heeft altijd een lang gezicht van teleurstelling als ze met haar man meegaat. Want voor haar gebeurt er niets. Werkelijk niets.

Vissers en hun vrouwen zitten onmiskenbaar in een vicieuze cirkel. Mannen die vissen, gaan niet vreemd. Tenminste, de echte vissers niet. Die doen he-le-maal niets. Een vrouw kan dat niet. Nietsdoen. Zelfs de luiste vrouw op aarde doet altijd íets! Haar nagels. Het huishouden. Ze gaat naar de kapper. Kijkt tv. Roddelt aan de telefoon. Stelt haar man onophoudelijk domme vragen over zaken die hem geen bal interesseren. De man trekt het niet en moet even het huis uit. In wind en weer trekt hij naar buiten. Om niet als kinderlokker of andere rare dingen aan te worden gezien, gaat hij vissen. En verder doet hij helemaal niets. Hij spaart zijn krachten, om straks weer de domme vragen te omzeilen van ’t wief.