wij horen bij elkaar

Ze zitten een tafeltje verderop. De man in de spencer en de vrouw met het hennahaar. Het model hoort kort te zijn, maar is al lang niet meer geknipt: de grijze streep op haar kruin wint terrein. Haar zure gezicht maakt het er niet beter op. Ze dragen dezelfde ringen: dikke, gouden bewijsexemplaren. "Jij bent van mij," schreeuwen die, "Wij horen bij elkaar." Ik glimlach hun richting op. Hij kijkt stoïcijns voor zich uit en tikt met zijn vingers op de veel te grote ribbroek. Zij draait haar gezicht naar het vaasje op tafel. Een van de twee rozen is geknakt.
Als de serveerster de schnitzel met champignonsaus brengt, wijzen vork en mes al in hun knuisten naar boven. "Pas op, de borden zijn warm," waarschuwt het meisje. Ook zij wordt genegeerd. Links en rechts zaagt het bestek al door de platte lap vlees. Met plaatsvervangende schaamte knipoog ik naar haar op het moment dat ze de diendoek in haar schortje stopt.
Een andere serveerster volgt met schaaltjes garnituur. Het vlees is al voor de helft aangevreten, een crèmekleurige druppel ontsiert de kin van de man. Zijn vrouw ziet het en zwijgt. Uitdrukkingsloos kijken ze voor zich, ieder een andere kant op. Schrokkend stampen ze de vleesbrokken aan met een volgende hap. Twee keer kauwen en slikken. Patatslierten schuiven van links naar rechts, worden weggespoeld met slokken bier.

Al die tijd is er geen woord gewisseld. Wanneer hun lege borden en de onaangeraakte groenteschaal opgehaald zijn, zwijgen ze nog steeds. "Twee koffie," onderbreekt de man het meisje dat vraagt of ze de dessertkaart mag brengen. Hij leegt haastig zijn bierglas. Gulzig. Dan valt zijn blik op mij; holle ogen die aan niets lijken te denken. Het is alsof hij dwars door me heenkijkt. Snel bestudeer ik mijn tafellaken, wensend dat er iemand tegenover mij zat met wie ik kon praten. Pas als zijn koffielepeltje het porselein aantikt, durf ik weer te gluren. Onderuitgezakt spiedt hij rond. Bijna onzichtbaar lift hij zijn linkerbil een stukje, kijkt schaapachtig naar buiten en blaast uit. Zijn opluchting verraadt wat hij deed. Zij rommelt intussen in haar witlederen handtas op haar schoot, schuift de suikerzakjes van de schoteltjes erin, stift haar lippen. Twee tafels verderop lacht een kind. Ze besteedt er geen aandacht aan. Verveeld peutert ze met een vinger in haar oor. Manlief is druk in de weer met een tandenstoker.

De voorstelling eindigt voor mij. Hij staat op en grijpt zijn portefeuille uit zijn broekzak. Snel ritst ze haar tas dicht en wurmt zich in haar vest. De lange tricot lap wappert om haar heen als hij al bij de kassa staat en afrekent. Ik ben klaar met eten, besef dat ik te lang heb doorgekauwd om niets te missen. Met mijn handen beschermend om mijn buik zie ik dat de buitendeur wordt opengegooid. Samen lopen ze de parkeerplaats op, zijn hand verstrengeld in de hare.