Ik ga scheiden 39

“Waar ben je dan? Zeg het mij! Lieverd?” Ik drukte snel op de knop die mijn gesprek zou opnemen. JW had mij uitgelegd hoe.
“Mam?” 
Dit was haar stem. Die van mij sloeg over.
“Ilse, kom alsjeblieft terug. Ik maak mij doodongerust. Bij wie ben je? Dat Parijs-verhaal was het niet. Waar ben je wel?”
“Maakt niet uit waar ik ben, mam. Ik heb een telefoon van een meisje geleend hier in huis.”
“Welk huis? Waar, schat?” 
Ze klonk sloom. Zo kende ik haar niet, alsof ze dronken was.
“Weet ik niet, mam. Ik was gisteren wezen stappen met Mo en ik word hier wakker zonder spullen. Ik heb niets meer, mijn tas is ook weg.” 
Een realiteit drong tot mij door.
“Als je ook maar iets herkent, geluiden, beelden, maakt niet uit, zeg het mij. Met hoeveel meisjes ben je daar?”
“We liggen hier met zijn vieren op een kamer. Het is geen oud huis, ik denk een appartement. Er worden nu nog meer meisjes wakker. We hebben zo te zien allemaal koppijn. Ik wil wel weer naar huis, mam. Ik vertrouw het helemaal niet.” 
Er was ineens veel geluid op de achtergrond.
“Ilse?” 
Er kwam geen antwoord. Meisjes begonnen met harde stem te roepen waarom hun deur op slot was. Ik hoorde dat zij er tegenaan trapten.
“Ilse!”
“Mam, we zitten gewoon opgesloten. Wat is dit? Het was zo gezellig mam, gisterenavond, en nu dit!” 
Ik hoorde een harde mannenstem. Wat ik niet zag was dat Ilse de telefoon tussen het bed en de muur onder het bed liet vallen. De telefoon bleef aan.
“Verdomme, wat maken jullie een lawaai! Stop daarmee!” 
De man sprak met een accent zoals ik dat kende van Oost-Europeanen. Ik kon het niet herleiden naar een land.
“Waarom zijn wij opgesloten, Mo?” 
Het was de stem van Ilse. Dus toch die Mo. Ik zag dat mijn telefoon bijna leeg was. Ik zocht koortsachtig naar de oplader. Het apparaat begon al te piepen. Ik hoopte dat dit aan de andere kant niet te horen zou zijn. Zenuwachtig stak ik de stekker in het stopcontact. Het piepen stopte. Ik luisterde weer, maar was voor mijzelf een heel stuk kwijt. Ik hoorde Mo.

“Jullie blijven hier voorlopig. Wie zijn snuit opendoet, bijdehand gaat doen of aandacht gaat trekken, schrijven we af. Dat betekent dat diegene mishandeld zal worden en een zeer pijnlijke dood tegemoet kan zien. Het betekent ook dat wij eerst met zijn allen over je heen zullen gaan, jullie langdurig zullen verkrachten. Duidelijk?” 
Het was even stil en ik hoopte dat ook Ilse stil zou blijven. Maar dat was een ijdele hoop, ik kende haar te goed. Ze zou dit nooit accepteren.
“Wat gaat er met ons gebeuren? Waar gaan wij naartoe, Mo?”
“Ilse, als ik het niet dacht. Ik denk dat jij de eerste zult zijn die gaat meemaken wat ik net gezegd heb. Ik adviseer je om niet, helemaal nooit meer bijdehand te doen. Jullie ondergaan het gewoon. Ontsnappen betekent ook de dood. Heeft iemand van jullie nog een telefoon of iets anders waar je contact met de buitenwereld mee kunt maken? Je kan het beter nu zeggen voordat ik straks wat vind.”
“Dan zullen we een langzame en pijnlijke dood tegemoet kunnen zien.” 
Weer de stem van Ilse. ‘Houd je kop toch, kind!’ schreeuwde ik in mijn hoofd.
“Ben jij levensmoe?” vroeg de stem waarvan ik dacht dat het Mo was.
“Je hebt mij al gehad. Ik dacht dat je van mij hield.”
“Houden van in onze branche. Ik dacht het niet. Als jullie geluk hebben, willen ze jullie allemaal in Saoedi Arabië. Rust goed uit, want het is een heel lange bootreis.” 
Ik hoorde hoe hij de deur achter zich dichtsloeg. Wat ik niet zag, was dat Ilse naar buiten probeerde te kijken, maar er was een metalen rolgordijn tot bijna op de raampost gezakt. Slechts een kleine kier, ze keek er doorheen en zag dat ze behoorlijk hoog zaten. Het begon te schemeren.
“Wat zit jij nu door die spleet te koekeloeren? Daar kunnen we echt niet door ontsnappen, Ilse. Zo heet je echt?” 
Ilse keek haar medegevangenen aan.
“Zo heet ik echt.”
“Ik ben zo verschrikkelijk bang”, zei een voor mij nog onbekende stem. De telefoon lag nog steeds onder het bed en ik wist absoluut niet wat Ilse van plan was. Ze stelden elkaar voor: Bianca, Lisette en Amber. Ilse ging verder.
“Ik heb je telefoon gehad, Bianca.”
“Ja, waar is hij in vredesnaam?”
“Onder het bed en aan.”
“Aan? Dus?”
“Mijn moeder heeft alles gehoord en ik hoop genoteerd. We gaan varen, dus de havens, Saoedi Arabië, snap je hem? We hebben als alles goed is de politie op een spoor gebracht.”
“Wat ben jij slim”, zei de jongste Lisette.
“Hij kwam binnen, ik moest wel. Ik had niet eens de tijd om hem uit te drukken. Toen dacht ik: ik gooi hem maar onder het bed en toen die onder het bed lag, dacht ik dat het eigenlijk wel goed was. Snap je?” Dat snapten ze alle drie.
“Maar nu moeten we dat ding kwijt, daarom keek ik door die spleet. Als ze nu weten dat we een telefoon hebben, gaan we er alle vier aan. Echt, die Mo weet ook wel wat hij allemaal gezegd heeft. Eén plus één is twee. Ik gooi hem als het donker is naar beneden.
“Maar als er nu iemand loopt? Als Mo daar nu loopt?”
“Ja Amber, dat kan allemaal. Maar als we het niet doen, zijn we allemaal het haasje, zeker weten. Eens?” 
Ik vond het lang stil, maar uiteindelijk begrepen ze Ilse's voorstel echt. Ze pakte de telefoon onder het bed vandaan met een lichte doodsangst. Als hij nu binnen zou komen.
“Amber leg je oor tegen de deur”, zei Ilse.
“Mam, mam?” fluisterde Ilse door de telefoon.
“Lieverd, alles is opgenomen. Ik ga nu alles in het werk stellen jullie terug te krijgen, echt. Hou je sterk, lieverd. Ik hou van je.”
“Ik van jou, mam. En het spijt me. Ik heb er zo’n spijt van.”
“Gooi weg dat ding.”
“Dag mam.” 
Mijn bloed stolde rond mijn hart, straks zie ik haar nooit meer terug en was dit het laatste gesprek. Ik moest er niet aan denken.

Ilse ontleedde het toestel eerst. Alle stukken legde ze op bed en gooide ze een voor een naar beneden. Eerst de batterij daarna de kapjes. En nu maar hopen dat het niet opgemerkt zou worden. Bij sommige van de stukken had ze gehoord hoe ze op de straat terechtkwamen. Ze luisterde of er reacties waren van mensen op de straat. Die waren er niet.
Ik belde JW, die kwam direct. Ik zou hem eigenlijk de voordeursleutel moeten geven, besefte ik toen ik er weer lang over deed om hem binnen te laten.

“Luister.” 
Ik gaf hem mijn toestel. Hij luisterde aandachtig naar het lange, opgenomen gesprek.
“Ik neem je toestel mee naar het bureau. Ik heb nog een oud toestel in de wagen. Ik zal hem even halen dan heb je in ieder geval iets.” Hij haalde de oude Nokia en startte hem.
“Het is een heel eenvoudig toestel. Het wijst zichzelf allemaal.”
“Dat is mooi, ik ben ook eenvoudig.
“Trouwens, Jan zit weer vast. Hij heeft het verbod om te dicht bij je te komen overtreden. De officier van justitie stond ervan te kijken dat je zo koelbloedig was toen hij binnen was, gezien zijn agressie in het verleden.”
“Zoiets voel je. Ik ken hem natuurlijk wel door en door. En met kinderen in huis doe je dan wel eens dingen die niet helemaal normaal lijken, maar die het op dat moment wel zijn, gezien alle omstandigheden.”
“Ik begrijp je.”
“Ik wist niks, JW. Veronderstel dat hij gewapend was?”
“Klopt, hij had een knipmes bij zich.”
“Dat bedoel ik. Ik zal altijd voor mijn kinderen en mijzelf kiezen, maar wel in de volgorde die ik nu zeg.”
“Ik had ook naar beneden kunnen stormen en daarmee had ik alles blootgelegd en hem nog meer munitie gegeven. Het Nederlandse recht is nog niet zo dat ze hem voor altijd op kunnen bergen, ook al zou dat wel het beste zijn voor zulke psychopaten. Hij is veel te onberekenbaar. Ik ga, schat.” 
Hij zoende mij kort op mijn lippen. Ik voelde dat het goed zat met hem en mij.

De onbeschrijfelijke ongerustheid. Die onmacht was als twee handen als kolenschoppen om mijn nek. Na een paar uur kwam JW terug.
“Hier is je telefoon weer terug. Ik bedacht mij dat ze zo weer zou kunnen bellen. Dit is het nummer dat ze kent. We hebben de opname gekopieerd.”
“En nu?” vroeg ik.
“Nu gaan we onderzoeken. Ik ben geen rechercheur. Zij nemen het onderzoek over. Er lopen al zaken tegen deze Mo en zijn misdaadorganisatie. Wij komen pas in actie wanneer ze gevonden worden. Ik denk niet dat het lang gaat duren, Petra. Bereid je op alles voor.” Ik schrok van zijn laatste zin.
“Wat bedoel je?”
“Zoals ik het zeg: bereid je echt op alles voor. Die opname die Ilse gemaakt heeft, is echt goud waard, maar geen garantie snap je?”
“Ik snap het.” 
Ik hoorde stemmen uit JW’s kleding komen. Hij greep in zijn binnenzak naar een portofoon.

“We hebben beet, JW. Kom naar de afgesproken plek.” 
Ik begreep er niet veel van, maar JW verdween snel.

Ergens in de havens van Rotterdam. Vier politieauto’s van een speciaal arrestatieteam remmen voorzichtig. Hun wapens zijn in de aanslag, er wordt geen geluid gemaakt. Er worden loodsdeuren geopend. Achttien mannen, tot de tanden bewapend, sluipen naar binnen en verspreiden zich. Als vleermuizen ruiken ze van ver bloed, verpakt als onraad. De loods is immens groot. Honderd bij vijftig meter met in de hoek een middelgroot kantoor waarvoor je een trap op moet om erin te kunnen. Er staan twee mannen op de trap met automatische wapens. Hoeveel er zich in het hoge huisje ophielden, wisten ze niet. JW staat in een onopvallende politieauto ver van de loods vandaan te wachten op instructies. Hij controleert toegangswegen naar de loods.

“De vierentwintig voor Aida?” fluisterde de leidinggevende van de achttien. Aida is de geheime aanspreekcode voor de centrale. De vierentwintig de persoon die sprak.
“Vierentwintig, zeg het maar.”
“Warmtesensoren van de heli?” 
Het is even stil. De achttien namen posities in die ze konden verantwoorden zonder woorden naar de vierentwintig.
“Twee zuid, vier noord in aparte kamer. Allen bewapend. Vier centraal, liggend, in andere ruimte, geen wapens. Over en sluit.” 
De achttien mannen wisten waar ze mee te maken hadden. De vier zonder wapens waren waarschijnlijk de gijzelaars.
“Mannen, drie minuten en go. Alfa-team neemt noord, frontaal, bèta neemt zuid met de twaalf en de veertien als jullie dekking, via de zijkant. Heli, laatste status. Over twee minuten exact.” Fluistert de vierentwintig. Vijftig seconden gingen geruisloos voorbij. De achttien hadden hun wapens in de auto’s al doorgeladen.