Het gaat niet altijd over rozen

Even omschakelen: deze week moest ik de plantjes op het  balkon weer water geven in plaats van afgieten. Met een gieter, een schaartje en een boterhamzakje was ik aan het begin van de week bezig om de schade van de vele regen- en onweersbuien te herstellen. Dode bloemetjes uit de viooltjes geknipt, de uitgebloeide rozen verwijderd van het struikje, gieter water eroverheen, een paar blaadjes van de tuintafel geraapt en na een kwartier was het balkon opnieuw zomerklaar. Het gaat niet altijd over rozen, sterker nog, ik heb zelfs nooit eerder over rozen geschreven, maar  dit keer dus even wel. Want het zette me aan het denken. Dat kwartiertje dat ik nodig had om het balkon weer toonbaar te maken.

Voordat ik hier in Amsterdam in dit appartement kwam wonen, heb ik  altijd de beschikking gehad over een tuin. Geboren in de Noordoostpolder waar zowel de voor- als de achtertuinen gigantisch zijn. Toen naar Berkel en Rodenrijs verhuisd, eerst naar een huurhuis, later naar een koophuis, met grote achtertuinen en voortuintjes van ongeveer een meter diep. Maar altijd een tuin.

Ik had niet gedacht dat ik zou kunnen wennen aan een balkon. En natuurlijk heeft het ook zijn nadelen. Lekker languit liggen op een stretcher is er natuurlijk niet bij. Het is een balkon op het zuiden, dus zon zat, mocht deze al schijnen. Egaal bruinbakken is er niet bij met constant de schaduw van smeedijzeren hekwerk op je lijf. Als mijn lief en ik op het balkon willen koffiedrinken, dan kan dat makkelijk, maar met visite kan het niet. Gisteravond kwam er iemand bij ons eten. Het was schitterend weer en dus zonde om binnen te zitten. Wij hebben onze gast van alle gemakken voorzien aan de eethoektafel gezet en zijn zelf buiten gaan zitten. Natuurlijk hebben we af en toe vriendelijk naar binnen gezwaaid, zo zijn wij dan ook wel weer.

Maar als ik terugdenk aan al die tuinen, dan kan ik me voornamelijk de ergernis herinneren. Vroeger werd er bij ons thuis al nooit heftig getuinierd. Mijn moeder had haar handen vol aan de opvoeding van vier kinderen, mijn vader was vanwege zijn werk veel van huis en kreeg bovendien een dubbele hernia aan zijn rug, waardoor hij jarenlang geen zwaar werk meer kon verrichten. Ik herinner me onze achtertuin als een uitdragerij van fietsen en kinderspeelgoed. Af en toe kwam de achterbuurjongen de boel weer eens snoeien en maaien, maar daar had je het dan ook wel mee gehad.

Ik trouwde in september en mijn kersverse echtgenoot en ik betrokken een huis in een nieuwbouwwijk. Natuurlijk was het eerst zaak om het huis in orde te krijgen en de tuin kon wel wachten tot het weer voorjaar was. Maar mijn –inmiddels ex- echtgenoot was niet bepaald gezegend met groene vingers dus het duurde een hele poos voordat de tuin een beetje gezellig werd. Bovendien hadden we nog altijd geen tuinpoort, dus echt een eigen plekje was het nog niet. Inmiddels was ons eerste kind geboren en dat liep na een jaar dus rond in een tuin die niet was afgesloten. Wel zetten wij twee vuilnisbakken aan het eind van het tuinpad, in de hoop dat zoonlief niet zo slim zou zijn om daar tussendoor te glippen. Pas na jaren was de tuin een beetje naar mijn zin. Een stukje border, een betegeld tuinpad, een grasveldje waar de kinderen –inmiddels waren er drie kinderen- konden spelen, een schommel en een afscheiding tussen de buurhuizen en dat van ons. Ik had een seringenboompje gevraagd voor mijn 25e verjaardag en dat bloeide elk jaar mooier.

Toen kochten we een huis. Weer in een nieuwbouwwijk. En weer betrokken we dat huis in september. Ook nu duurde het weer even voordat er een begin gemaakt kon worden met de tuin. Als je in die tijd aan mijn oudste zoon vroeg: “Waar woon je?”, dan antwoordde hij steevast: “In de bouw.” Met deze tuin gingen we iets eerder aan de slag. Meteen toen het voorjaar werd. De voortuin was mijn eigen ontwerp en wat was ik trots toen het af was! Ik had prachtige potten gekocht met mooie bloeiende planten erin. Maar tegenover ons huis was een veldje waar de kinderen konden spelen. Dat hadden we nou juist zo leuk gevonden aan dit huis: geen verkeer, maar een grasveld voor de kinderen. Ja. Heel leuk. De overbuurkinderen hielden erg van voetballen. En zij schopten keer op keer mijn mooie potten om.

De achtertuin werd bestraat en het zag er mooi uit. Geen grasveld, nee, een onderhoudsvriendelijke tuin. Een vlonderterras en verder sierbestrating. Hangplanten aan de muren, mooie potten op het terras. Ja. Heel leuk. Ze stonden een week, toen het ’s nachts begon te stormen. Helaas sliepen wij er dwars doorheen. De volgende dag lag de tuin bezaaid met scherven, aarde en kapotgewaaide planten.

In Amsterdam werk ik in de kinderopvang en veel ouders vertrekken uit Amsterdam zodra er een tweede kind komt. Dan blijkt het toch wel heel zwaar om steeds maar trappen te klimmen met peuters, baby’s, boodschappen en buggy’s. En ze willen maar één ding: een tuin. Een huis met een tuin. Dat is in Amsterdam niet onmogelijk, maar dan betaal je wel de hoofdprijs. Niet alle mensen winnen de hoofdprijs, dus dan blijft er maar één ding over: verhuizen naar een plaats in de buurt van Amsterdam. Ook zij hebben fantasieën over een prachtige tuin waar hun kinderen zich de hele dag kunnen vermaken in de zandbak en op de schommel terwijl de ouders glimlachend genieten vanaf hun zonnige terras tussen de welig tierende bloemen. Af en toe zwaaien ze naar hun kroost, nippend van hun rosétje.

Voor het zover is, moet er nog heel wat gebeuren. Huis inrichten, kijken of die hypotheek in de praktijk ook écht op te brengen valt en ja, dan nog die tuin. De visite komt het fraaie huis bewonderen en de nieuwe bewoners stamelen alleen maar verontschuldigend: “Ja, sorry hoor, de tuin moet nog…”

Het begint me steeds meer op te vallen. Als mijn lief en ik bij mensen op bezoek komen die de beschikking hebben over een tuin  dan wordt er aan alle kanten uitgelegd  waarom deze tuin niet in de staat verkeert die de bewoners eigenlijk voor ogen hadden.

Mijn broertje vatte het laatst op een leuke manier samen: “Elk voorjaar neem ik me voor om iets moois van de tuin te maken, dit jaar. Maar in de lente regent het alleen maar, tegen de tijd dat het zomer begint te worden, houden we ons bezig met de vakantiebestemming van dit jaar en stellen we de tuin ook weer even uit, want om nou vlak voor de vakantie je tuin nog te gaan doen… En als we terug komen van vakantie, dan is de zomer bijna voorbij. Nou ja, dan stel ik het maar weer uit tot volgend voorjaar.”

Ik kan soms verlangen naar een tuin. Als we visite hebben en het mooi weer is. Mijn man en ik zijn beiden in de zomer jarig, maar met mooi weer zijn we dan genoodzaakt om binnen te zitten. Dus eigenlijk vieren we onze verjaardagen maar zelden. Te weinig ruimte voor al die mensen. Dus zo’n tien keer per jaar mis ik een tuin. En dan mis ik een mooie tuin. Zo’n grote tuin, waar de bloemen in volle bloei staan, waar ik dagelijks vazen vol van de bloemperken knip zonder dat er daarna ook maar iets lijkt te ontbreken aan de bloemenpracht in de tuin. Zo’n tuin met overal zitjes. Mals, groen, sappig gras. Appelbomen en geurige seringenstruiken. Zo’n tuin mis ik dan. Maar ik ken niemand met zo’n tuin, ik ken ze alleen maar van plaatjes. Eigenlijk ben ik heel tevreden en gelukkig  met ons balkonnetje met uitzicht op het bruisende leven van Amsterdam. Waar de viooltjes zo welig tieren en waar het rozenstruikje al weer nieuwe knoppen bevat. Soms gaat het leven wél over rozen.