Bulgaren aan de deur

Ze noemen het de wet van Murphy. Als er iets fout kan gaan, dan gaat het ook fout. En alle goede dingen komen in drieën, maar alle foute dingen ook. Ik heb het onlangs ondervonden.

Het begon met de fiets van mijn vrouw die werd gestolen. Dan moet je een nieuwe fiets kopen en dat kost geld. Gelukkig hebben wij een paar spaarpotjes. Niet in huis, maar op de bank. Een potje voor de vakantie, een potje voor het huis en een potje voor de auto. Maar geen potje voor de fiets. Dus dat werd dat van de auto, want de fiets is ook een vervoermiddel.
Kort na dat vervelende voorval ging de wasmachine stuk. Dus moesten we een nieuwe kopen. Ook niet erg. De wasmachine viel onder het potje voor het huis, vonden we. Maar nu waren er al twee potjes redelijk leeg. Bovendien houd ik mijn hart vast, want de pc’s die we zes jaar geleden hebben gekocht worden langzaam, de dvd-speler die we toen ook van de erfenis van mijn tante hebben gekocht gaat rare geluiden maken bij het opstarten en mijn fiets, ook van de erfenis gekocht destijds, maakt vogelgeluiden tijdens het trappen. Ik moet bovendien ieder jaar voor we op fietsvakantie gaan de fiets voor minstens honderd euro laten repareren.
Als laatste kreeg mijn vrouw een aanrijding met de auto. Ze moest wegrijden uit een parkeervak bij mijn dochter op de Soestdijksekade in Den Haag en dat is vlak na een bocht in de weg. Auto’s komen daar altijd de bocht omscheuren en je ziet ze niet aankomen. Mijn vrouw zag dat de weg leeg was, maar even later was er een busje. Bewijzen kun je niets en jij komt uit het parkeervak. Dan ben je dus de lul. Hoewel dat voor mijn vrouw niet opgaat, natuurlijk. Het potje voor de auto is nu dus ook echt leeg.

En toen werd er deze week ineens aan de voordeur gebeld. Het was ‘s avonds na het eten, maar natuurlijk nog wel licht. Ik keek door het keukenraam en zag een getinte man voor de deur staan. Hij leek niet echt op een Jehova’s Getuige. Die herken je meteen. Die zijn meestal met z’n tweeën, in het zwart gekleed en hebben een bijbeltje onder de arm. En ze lopen vaak mank van het deur dichtsmijten door de mensen. Ik liep naar de voordeur en keek nog eens goed.
Kut, een Bulgaar, dacht ik. Maar ja, het was licht, ik heb Tai Chi geleerd, ik heb geen hekel aan buitenlanders en ben een optimist. Maar op het moment dat ik de deur opendeed, dacht ik ineens aan de wet van Murphy.

De deur was nog niet open of een tweede Bulgaar dook op achter de eerste. Ze hadden ineens pistolen in hun handen en dwongen me naar binnen. Ik kon niets doen. Ik heb weliswaar aan Tai Chi gedaan, maar zij waren met z'n tweeën, groter dan ik en hadden wapens. Pak ik er eentje zijn pistool af, dan schiet de ander me neer. Mijn vrouw zat op de bank in de huiskamer te lezen en schrok verschrikkelijk. Ze begon te gillen, maar de buren konden dat niet horen, want aan de ene kant waren ze met vakantie en aan de andere kant niet thuis. Bovendien wonen we in een rustige wijk met eengezinshuizen en aan de overkant van ons huis is een parkje. Een van de Bulgaren dwong me op de andere bank te gaan zitten en hield me in de gaten. De ander pakte mijn vrouw, bond haar polsen met een touw dat hij in zijn zak had gehad en bond een soort sjaal om haar mond. Ik scheet bijna in mijn broek van angst. Zouden ze haar verkrachten en mij vermoorden? Ik had net Clockwork Orange van Stanley Kubrick weer eens op televisie gezien en die verkrachtingsscène met Malcolm McDonald stond nog in mijn geheugen gegrift. Even later was ik ook gebonden en had ik een sjaal voor mijn mond.
De Bulgaren gingen op zoek naar waardevolle spullen. En trokken alle laden van het dressoir open. Daar lagen niet alleen vorken en messen, maar ook de autosleutels van mijn vrouw en mijn portemonnee. Die laatste lag echter onder een dekseltje.
‘Mhe mhemme meeh meh mi muih,’ zei ik vanachter mijn sjaal. Dat was: ‘ We hebben geen geld in huis’, maar ze hadden de portemonnee al gevonden. Gelukkig zat er maar vijftig euro in. Helaas ook mijn pinpas. Ze keken me vragend aan met hun wapens in de aanslag. Ik ben dus bang dat ook ons vakantiepotje en de spaarrekening voor onze begrafenissen eraan gaan binnenkort. De autosleutel hadden ze ook al. Ze wisten vast niet dat ons autopotje al leeg was en zouden hem stelen, want verder hadden we niet echt iets voor ze, dacht ik. De televisie was niet plat genoeg en niet 3D, de computers waren te oud, de dvd-speler rochelde als hij aanging en we hadden geen Friese staartklok.

‘Mogen we dat meenemen?’ vroeg de Bulgaar in perfect Nederlands, wijzende op de wasmachine die we in de voortuin hadden gezet. Ik keek even van de man naar de wasmachine en keek daarna naar mijn vrouw die de gang in kwam lopen. Ze knikte van ja. De wasmachine zou pas een week later worden opgehaald, dus het kwam ons eigenlijk wel goed uit.
‘Hij is stuk,’ zei ik. Het maakte de man niet uit. Waarschijnlijk ging hij gewoon het ijzer verkopen. Ik zei dat hij hem mee kon nemen en ging naar binnen.
Even later zag ik hem met een andere Bulgaar samen de wasmachine optillen en wegbrengen. Hij zwaaide nog even met één hand. Ik zwaaide terug, liep naar het raam en keek hoe ze de wasmachine in een oud busje laadden. Een aardige Bulgaar, dacht ik. Rest nog de vraag: wat deden twee aardige Bulgaren met een oud busje in ons rustige wijkje?