Die ewig junge Stadt

Dit is mijn derde keer in Berlijn; in 2008 en 2010 was ik er ook al. Het is een stad die, hoewel qua inwoneraantal nauwelijks groter dan Brussel, je blijft roepen. Ontzaglijk veel plekken had ik nog niet verkend, nog zoveel historie te ontrafelen. Gisteren, bijvoorbeeld, aten broerlief en ik een menu bij de McDonalds onder S-Bahnhof Friedrichstraße. Naast de ingang hangt een plakkaat: „Kurz vor Beendigung des verbrecherischen Hitlerkrieges wurden hier zwei junge deutsche Soldaten von entmenschten SS-Banditen erhängt.“ En dan gezellig een McRoyal verorberen.

In de voormalige Stasigevangenis Hohenschönhausen kregen we gruwelverhalen te horen over gevangenen die moesten blijven staan in hun cel, waarbij als iemand toch ging zitten niet hij of zij zelf, maar alle andere (staande) gevangenen gestraft werden. Cellen die zo donker, vochtig en overbevolkt waren dat er schimmel in de kleding en het haar van de gevangenen groeide. Later, vanaf de sixties, nam de Stasi het stokje over van de Russen en werden hele andere, voornamelijk psychologische tactieken toegepast. We kennen het nog steeds van Guantanamo: wekenlange isolatie in totale duisternis en daarna met waakhonden, speakers en felle lampen verhoord worden, slaapontzegging, en ga zo maar door.

Een kilometer of twee verderop ligt in de wijk Lichtenberg het voormalige Stasi-hoofdkwartier, destijds strikt verboden gebied maar nu thuisbasis van een currywurststandje en een kinderdagverblijf. Wandelen door de afschuwelijk afzichtelijke seventies-kamers van Stasi-baas Mielke is een buitengewoon vreemde ervaring. Op de gang hangen overal posters met skelettenklauwen vanuit de Navo, die de arme DDR in een wurggreep houden. Voorbereiden op Dag X, stond overal aangegeven. Godzijdank is Dag X nooit gekomen, want als er één ding duidelijk is, is het dat het de SPD menens was. Veel ideologischer dan hen zul je ze, op Noord-Korea na, nergens aantreffen.

uitenaf maakbaar, en wanneer je eisen aan mensen gaat stellen zijn er ook velen die buiten de boot vallen en er alles aan moeten doen om in elk geval de schijn op te houden. We ontmoetten in de Jamaicaanse strandtent Yaam een man genaamd Ralph, die twintig jaar na het verdwijnen van de DDR nog steeds extreem achterdochtig was omtrent wat anderen van hem dachten. Een leven van constante sociale controle, een samenleving waar drie miljoen mensen de andere veertien miljoen (en elkaar) continu bespioneren, waar iedereen elk moment van de dag een blije socialistische Genosse dient te zijn, heeft hem psychisch dermate beschadigd dat hij het nooit helemaal meer heeft kunnen afschudden. Triest.

Unsere Blumen sind Eiskristallen
Unsere Liebe ist aus Beton
Wir zeigen die Gefühle nicht
Das graue Band der Sympathie

Toch is het niet allemaal aan Oost-Duitsland te wijten. Elke keer in Duitsland merk ik dat mensen, hoewel aardiger, ook afstandelijker zijn, onpersoonlijker. Minder oprecht. Dat wil zeggen: Duitsers zijn dermate beleefd dat ze hun ongenoegen niet snel zullen uiten. Ben je een bron van ergernis, of vinden ze je daadwerkelijk oprecht aardig? Dat is bij heel veel sociale interacties totaal onduidelijk. De Duitser schuilt achter een facade, waar hij zich veel liever in stilte ergert dan actief ingrijpt door ergens iets van te zeggen. Gevoelige onderwerpen worden vermeden, constante vriendelijkheid in acht genomen. “We laten onze gevoelens niet zien – de grauwe band van sympathie.”

Alleen al aan telefoonnummers, namen, foto´s en Facebook-toevoegingen hebben we tegen de tien man ontmoet. Amerikanen die zichzelf fantastisch vinden, Britten die dronken maar goudeerlijk fantastische stappartners zijn, Denen die het niet erg vonden dat ze de kwartfinale niet haalden omdat er al een volksfeest was losgebarsten na de winst op Nederland en ga zo maar door. We ontmoetten zelfs twee joodse jongens die na hun vakantie drie jaar het leger in moesten in Israel. Het noemenswaardige is dat de twee “al dat gedoe over de Holocaust, en hoe serieus mensen het allemaal nemen, hoe onbespreekbaar gruwelijkalles gevonden moet worden” werkelijk hilarisch vonden.

“Do you know what´s the last line of Anne Frank´s diary?” vroegen ze. Ik schudde mijn hoofd. “Wait a minute,” zei Ethan, “there´s somebody knocking at the door.” Hij en Guri keken elkaar aan en bulderden werkelijk van het lachen. Ik gok dat een beetje nihilisme wel helpt als je drie jaar mag knokken voor de IDF. In één van de clubs die we bezochten werd binnen keiharde drum and bass gedraaid, maar buiten stonden onder een groot afdak tientallen oude lederen banken en stoelen, en werden Franse chansons gedraaid. Groter verschil was, op Mozart na wellicht, niet mogelijk.

Berlijn blijft boven alles een stad van complete tegenstellingen, van alles-net-anders. Een stad die bovenal op de één of andere manier vrijer, liberaler, liever en toleranter overkomt dan Amsterdam ooit is geweest. Je eet in een dronken vreetkick geen frikandel, maar currywurst, het OV gaat ´s nachts vrolijk door, statiegeldflesjes worden overal netjes door zwervers opgehaald, op elke straathoek is iets gruwelijks gebeurd en overal staan gebouwen die daar door slechts één vorst zijn neergeplemt, de grote Frederik.

Met Sachsenhausen, Sanssouci, het Olympiastadion en de kogelgatenrijke wijk achter Alexanderplatz nog in de planning voor we woensdag terugtreinen, met een GB of twintig aan filmpjes en foto´s op tweederde van de trip, en met een half adressenboek aan mensen die je anders nooit had ontmoet, ben ik razend benieuwd wat Berlijn ons nog gaat voorschotelen. Indien u tips hebt, zijn die van harte welkom.