We hebben vast nog tijd genoeg

Sinds januari van dit jaar ben ik lid van een sportclub. Ik wil een fit godinnenlijf. Na het zetten van de handtekening begint mijn euforie en rijd ik supertevreden naar huis. Ik vind het een prachtig nieuwjaarsvoornemen: iedere volgende keer voldaan naar huis rijden.

Het begint veelbelovend. De lessen zijn leuk. Ik zie mezelf met sprongen en springen vooruitgaan. In de dinsdagmorgengroep zie ik haar voor het eerst: een prachtige vrouw, klassiek en met gezonde blosjes op haar wangen. Ze is maar een paar jaar ouder dan ik, jaloersmakend mooi en strak. In het begin huppelt ze mij er met gemak uit, maar zelfs na een paar maanden is ze me nog voor. Ze is wat teruggetrokken, maar altijd vriendelijk. Ik ben geïntimideerd door het aura van succes en kracht om haar heen.

Ineens groeten we elkaar. Een paar weken later kletsen we voor het eerst. We komen niet verder dan het weer, maar dat geeft niet. We hebben vast nog tijd genoeg. Uitgeput na een stevige les maken we in de lobby voor het eerst echt contact. Haar wangen zijn rood van inspanning als ze naast me neerploft. Ze blaast een blond lokje uit haar gezicht. We lachen voldaan. Ik vooral, want deze les hupte ik voor de eerste keer galanter dan zij. Ik vraag of ze wellicht een blessure heeft. Wat ze zegt slaat in als een bom. Ze is ziek. En niet zo’n beetje. Met haar hoofd fier omhoog kijkt ze me aan. Mijn adem stokt en het voelt of mijn ingewanden imploderen. Ze zegt dat ze eigenlijk zo ziek is dat het een wonder is dat ze nog leeft. Ze is al jaren opgegeven. Ik krijg het koud. Bij het afscheid nemen zeggen we opgewekt: 'Tot volgende week.' Ik loop met hangende schouders terug naar mijn auto.

We zien elkaar een paar lessen niet, maar vandaag treffen we elkaar weer. Ze ziet er fantastisch uit. 'Het gaat slecht,' zegt ze na de les. 'Erg slecht.' Eigenlijk ken ik haar amper, maar wanneer ze dat zegt, biggelen de tranen over haar en mijn wangen. In de lege gymzaal staan we tegenover elkaar te huilen. Wat ben ik boos. Boos op de wereld. Er komen woorden uit onze monden, maar alles wat ik zeg voelt voor mij als holle frasen. We praten verder over de chemo die snel gaat komen. Het is niet haar eerste en het traject is niet oneindig. In een flits zie ik mijn eigen leven in perspectief en de vele parallellen tussen ons. Wat een rijkdom die ik voel. Met de mouw van mijn trui veeg ik mijn wangen droog. Een immense machteloosheid woedt in mij. 'Ik moet gaan,' zegt ze dan. 'Ik heb zo een afspraak bij de kapper. Ik vrees de allerlaatste.' Mijn nieuwjaarsvoornemen valt in duigen. Voldaan naar huis rijden lukt me al een tijdje niet. Achter het stuur knijp ik zo hard in het plastic, dat er afdrukken in mijn handen staan. De lange douche thuis kan de roodheid niet uit mijn ogen spoelen.