Plat Haags: De mening regeert

Iedere zaterdag- en zondagmiddag corresponderen FOK-columnisten in de rubriek Plat Haags over de stand van de politiek in ons land. Vandaag heeft petertjeprik een mening over het hebben van een mening, door te stellen dat hij geen mening heeft.

Beste collegae en lezers,

De afgelopen weken heb ik met belangstelling de discussie gevolgd over de Keynesiaanse begrotingspolitiek. Ook op FOK! vond deze discussie plaats, aangevoerd door een gastcolumn van T.H. en een Plat Haags-column van mijn collega Perikles. Daarmee wil ik direct iets recht zetten door te beginnen met een citaat uit een van mijn oude schoolboeken, waarin de Keynesiaanse visie in grote lijnen uiteengezet wordt:

“De Keynesiaanse visie stelt dat als de particuliere sectoren te weinig besteden, de overheid dit moet compenseren door haar uitgaven te verhogen of de belastingen te verlagen. De overheid stelt in een neergang meer diensten aan de bevolking ter beschikking en de particuliere bestedingen blijven zo op peil. De overheid moet in tijden van laagconjunctuur lenen om de bestedingen te stimuleren en tijdens een hoogconjunctuur de schuld weer aflossen waardoor de bestedingen worden afgeremd. Dit anticyclische beleid dempt de conjunctuurgolven.” (Hulleman & Marijs, 2006)

Mijn waarde Perikles, in de Keynesiaanse begrotingspolitiek is er in tijden van economische laagconjunctuur dus geen sprake van belastingverhoging, maar van verlaging als mogelijk alternatief voor het verhogen van de overheidsuitgaven. Waarmee ik trouwens niet wil zeggen dat ik het niet met je eens ben. Dat wil ik voor de gelegenheid graag in het midden laten.

Nu richt ik mij tot T.H. In je column stel je dat de Keynesiaanse begrotingspolitiek faalt, omdat Keynes een volgens jouw belangrijke variabele beschouwt als een constante: de mens. Volgens al eerder geciteerd schoolboek heeft Keynes het volgende te zeggen over de rol van de mens in zijn politiek-economische strategie:

“Politici hebben de neiging om te stimuleren in een neergang, maar niet om af te remmen in een hoogconjunctuur. Over de hele cyclus ontstaat er een tekort en daardoor ontstaat een steeds verder oplopende schuld. Daarnaast is er vaak onvoldoende kennis van de conjuncturele situatie op een bepaald moment. Het is tijdens een neergang moeilijk te zeggen wanneer men precies het dieptepunt bereikt en hoe laag dat zal zijn. Maatregelen komen daardoor vaak te vroeg of te laat.”

Een saillant detail is trouwens dat het boek waaruit ik hierboven tweemaal heb geciteerd de klassieke visie en Keynesiaanse visie tegenover elkaar uiteenzet, maar dat er alleen nadelen worden opgesomd bij de Keynesiaanse visie.

Het boek geeft je dus gelijk T.H., de menselijke maat is het uitgangspunt voor het falen van een Keynesiaanse begrotingspolitiek. Echter, is dat niet inherent bij systemen? De mens is toch het defect in ieder systeem? Al is het maar vanwege het feit dat ieder systeem door de mens is bedacht. Is de huidige crisis in een vrijemarkteconomie niet te wijten aan de menselijke maat?
De menselijke maat als argument verliest zijn waarde omdat deze aan beide kanten van de discussie genoemd kan worden. Waarmee ik trouwens niet wil zeggen dat ik het niet met je eens ben. Dat wil ik voor de gelegenheid graag in het midden laten.

Even iets anders. Ook de column van Driek Oplopers over Pieter van Vollenhoven heb ik verleden week aandachtig gelezen. Meester van Vollenhoven heeft zich laten ontvallen dat mensen met een beperking zich misschien beter niet voort kunnen planten en de staat zich hier een actieve houding moet aanmeten door deze mensen gedwongen anticonceptie toe te dienen. Driek trok in deze column fel van leer tegen meester van Vollenhoven en beschreef dergelijk beleid als een vorm van anticiperende genocide. Ondanks dat ik de verontwaardiging van Driek kan snappen, vooral omdat hij zelf zegt te kampen met een genetische afwijking, durf ik mijzelf niet zo direct af te zetten tegen meester van Vollenhoven. Zijn mening is gebaseerd op die van een aantal vooraanstaande geleerden. Ik heb over dit vraagstuk nagedacht, maar ik weet het gewoonweg niet. Ik ben niet voor en niet tegen. Ik betrap mezelf erop bij dit onderwerp geen mening te hebben.

Hetzelfde geldt voor oorlog. De één citeert Eisenhouwer en zegt: “Oorlog is je reinste kapitaalvernietiging.” De ander zegt dat de technologie zijn grootste ontwikkeling doormaakt ten tijde van oorlog. Heeft de voortgang in de ruimtevaart niet zijn grootste sprong gemaakt dankzij de Koude Oorlog? Is het internet niet groot geworden omdat het Pentagon erin heeft geïnvesteerd? Technologie wordt in eerste instantie vaak ontwikkeld om de tegenstander zo efficiënt mogelijk uit te kunnen schakelen. Is onze voorspoed mensenlevens waard? Ja, want. Nee, want.

Hier heb ik de laatste tijd vaker last van. Ik lijd aan meningenmoedeloosheid, een chronische vorm volgens mij. De symptomen zijn hoofdpijn, nuance en je afzijdig houden als men je om een mening vraagt. Steeds minder blaat ik als een Orwelliaans schaap dat iets goed of slecht is. Ik zie de beide kanten van een vraagstuk, het voor- en tegenargument, de sterke en de zwakke punten in een betoog van een ander en in dat van mijzelf. Moeten we die Hedwigepolder nou onder laten lopen? Ja, want. Nee, want. Ik weet het godverdomme niet. Bezuinigen of investeren? “Schat wil je koffie of thee?” “Laat me met rust.”

Op FOK! heb ik regelmatig vurige betogen gehouden omdat ik ergens voor of tegen was, maar door de reacties onder deze betogen besef ik dat we in het postmoderne tijdperk leven. Gestudeerd of niet, belezen of niet, je mening is maar een mening. De lijn van zo’n beetje ieder betoog komt tegenwoordig niet veel verder dan de mening dat de mening van de ander ook maar een mening is. De schijn van nuance wordt slechts ingezet om de mening van een ander buitenspel te zetten, maar natuurlijk is dat ook maar een mening.

Ter afsluiting een parafrase van Micha Wertheim (“Voor de grap”, 2011):
“Elke malloot heeft tegenwoordig een mening. Als je op maandagmiddag naar Radio 1 luistert, dan mag iedereen bellen om een mening te geven. Die zijn dan allemaal ongeschoold en werkloos. Maar als je aan een hoogleraar vraagt wat hij ergens van vindt, is de kans heel klein dat je een concrete mening krijgt. Want wie verstand heeft van een onderwerp en kennis van zaken, die beseft dat dingen vaak te complex zijn om er nog een mening over te hebben.”