Alle Menschen werden Brüder

Daar vertrek ik dan: opgesmukt en een uur te vroeg –want-je-weet-maar-nooit- naar een sollicitatiegesprek. Mijn toekomst! Omdat Arnhem-Amsterdam voor een meisje uit de polder toch een hele reis is, pak ik een flesje water uit de koelkast en gris een appel van de schaal. Daar ga ik, mijn auto lief aankijkend bij het starten. Biddend dat mijn navigatie geen truc met me uithaalt.

Na een kwartier gaat het al mis: file bij Arnhem Noord. Weliswaar een korte, met een dik kwartier ben ik er doorheen, maar toch. De geschatte aankomsttijd is een kwartier opgekropen. Mijn rechtervoet trapt dieper. Als ik tijdens het sollicitatiegesprek mijn ene hand wat onder de andere schuif, zal niemand de afgevreten nagellak zien.

Terug opgenomen in de sliert rijdende auto’s bonkt mijn hart steeds minder gelijkmatig; zeg maar van de kabbelende melodie van BZN naar een stukje Metallica. Tik, tik, tikkerdetik. Ik stof de cd van Enya af en kauw op een volgende nagel.

Bij Veenendaal rij ik in de tweede file en trek mijn eerste haren uit. De navigatie verschuift de minuten die ik nog heb voor parkeren en inlezen. Met nog tien minuten reservetijd op de teller kan het gas weer open.

En daar is hij. De megafile voor Bunnik van 28 maart. Ik sta finaal in het midden. Mascaravlekjes glijden onder mijn wimpers naar de ooghoeken. Met een pluk haar in mijn handen bel ik mijn afspraak die begrip toont. “Ben maar blij dat jij niet de eerste bent!”. Lief, maar mijn schaamte is groot. Stug blijf ik zitten tot ik merk dat ik de enige ben in de hele rits met een stationair lopende motor. Wat een stilte ineens! Ik stap uit. Achter me een zakenman in een Alfa, druk bellend. De losgetrokken stropdas slingert over zijn paarse blouse. Daarachter een meisje in een Volvo dat moedert over haar peuter. Voor me twee glazenwassers, ieder een buil shag in hun handen en tussen de peuken door tuffen ze rolbevestigend klodders spuug op het wegdek: “Tiswah!”

Meneer de zakenman heeft geen haast: in plaats van eerst naar kantoor rijdt hij straks gewoon direct naar zijn klant. Volvomama is op weg naar haar ouders voor een winkelsessie. En ik, ach, ik heb alleen maar de meest belangrijke sollicitatie uit mijn hele leven. Mijn stem slaat over als ik het hardop zeg.

Tussen de auto’s wordt gewandeld. Wildvreemden kletsen schaterlachend met elkaar op de vangrail. Kinderen delen snoepjes uit of turen in de verte. De zon straalt barmhartig en Sanne, het peutertje, kijkt verhit in haar Maxi-Cosi. Midden op de A12 schenk ik mijn flesje water half over in een berentuimelbeker.

Achter de middenberm scheurt het tegemoetkomend verkeer. Triomfantelijke gezichten onze richting op. Je ziet ze denken. Ons vak ondergaat het gelaten en ik verbaas me over de kalmte en vooral de solidariteit. Het maakt me trots: meneer Wilders heeft niet in alles gelijk.

Een kleine twee uur later glimmen de auto’s vooraan blikkerend door hun beweging. We stappen een voor een in. We zullen elkaar niet meer terug zien; de verhalen ooit vergeten. Ik zet de radio aan. Poets de mascaraveegjes weg. Toettoet, zwaait de moeder van Sanne met de appelwangetjes in het zitje. En voor de aardige meneer met het paarse overhemd: als u dit leest, ik ben door naar de tweede ronde!