Ik ga scheiden 16

Ziek worden

De MRI-scan was een verschrikkelijke ervaring. Die nauwe tunnel en dan het enorme lawaai. Alsof er in die tunnel waar ik lag met een zwaar kaliber pistool geschoten werd.
Marion was nog steeds niet van mijn bed geweken. Ze was wel thuis gaan slapen, maar daarna direct weer naar het ziekenhuis gereden. Maandagmiddag. De twee zelfde vrouwelijke dokters kwamen weer binnen. Na wat verplichte communicatie kwam het hoge woord eruit.
“Wij hebben geen goed nieuws, Petra. Is het goed dat uw vriendin erbij blijft zitten?”
“Als er iemand bij mag zitten dan is het deze engel.”
Marion pakte haar hand en kneep er zacht in terwijl ze glimlachte naar mij. Ik smolt in al mijn zenuwen.
“Zie ik mijn kinderen nog?” stamelde ik.
“Natuurlijk ziet u uw kinderen nog”, zei de jongste van de twee dokters. “Sterker nog: uw vriendin Jolanda heeft de advocaat van uw tegenpartij zo onder druk gezet dat uw ex de kinderen vanochtend bij het ziekenhuis heeft afgeleverd.”
De oudste van de twee dokters nam het over. Ik had haar al ingeschat als de betere slechtnieuwsbrenger.

“Petra Vermeer, wij hebben kankercellen in uw bloed gevonden. Het soort cellen dat gerelateerd kan worden aan tumoren in het hoofd. We hebben een kleine tumor gevonden die wij zo snel mogelijk moeten gaan behandelen.” Marion kneep in mijn hand van schrik. Ik voelde de aarde onder mij wegzakken. Een ijzige lange val in het grote niets. Ik zag Ilse en Markus. De aarde schoof weer aan onder het ziekenhuisbed. De vrije val stopte. Mijn hart stuiterde in mijn borstkast.
Ze kwamen binnen en omhelsden mij op een manier die ik kende. Ik kende het wanneer zij pijn hadden, wanneer ze gevallen waren of het moeilijk hadden op school.

“Petra, wij moeten het verhaal even afmaken.”
“Lieverds, willen jullie nog even naar de gang gaan. Er staat een prachtige snoepmachine op de gang”, zei ik terwijl ik naar hen knipoogde. Ze verdwenen.
“We hebben desondanks toch goed nieuws en slecht nieuws.”
“Eerst het slechte maar”, zei ik direct.
“De tumor die wij gezien hebben is goed te verwijderen. Maar het blijft altijd een risico omdat het gebied waar we opereren uiterst gevaarlijk is voor de patiënt.”
“En nu gaat er bestraald worden en word ik kaal.”
“U moet inderdaad bestraald worden. Er is toch een klein lichtpuntje. Nogmaals, de plek van de tumor is heel goed te behandelen. We zullen de tumor eerst operatief  verwijderen en daarna zal er bestraald moeten worden om er zeker van te zijn dat alle cellen om de tumor ook weg zijn.”

“Zal ik weer helemaal beter worden?”
Ik besefte dat mijn vraag zo goed als nutteloos was.
“Volgens mij kent u het antwoord. Wij kunnen nooit een honderd procent garantie geven. Maar ik durf gerust te zeggen dat het geen fiftyfifty zal zijn maar eerder tachtig/twintig. Het zal echter wel een lastige weg worden. U zult veel last hebben van duizelingen, de reden waarom u nu ook hier ligt. Straks komt de hoofdzuster die u wat uitgebreider gaat inlichten over de vorm van kanker die u heeft. Ze zal ook wat specifieker zijn in de behandelmethode die wij gaan volgen.”
Ik had een hekel aan hun professionele gezichten, alsof ze iedere dag tien van dit soort gesprekken hadden, maar nam het die twee jonge artsen niet kwalijk. Ze namen afscheid. Ilse en Markus kwamen direct binnen.

“Mam, wat mankeer je?” Ik knuffelde de kinderen eerst uitgebreid. Marion was in de grotere stoel van mijn ziekenhuiskamer gaan zitten. De kinderen kwamen bij mij op bed zitten. Ik kan mij niet herinneren wanneer ik mij gelukkiger voelde. Terwijl hun hoofden in mijn nek rusten, keek ik naar Marion. God wat werd dit mens, deze vrouw, belangrijk voor mij. Hoe goed had ik mij gevoeld bij mijn eerste biseksuele ervaring. Ook dit was een kostbare herinnering. Soms passen mensen naadloos in je bestaan. Alsof ze er altijd al waren, maar nooit zichtbaar.

“Ik ben ziek, maar word weer beter. Ik beloof het jullie.”
“Maar wat, mam?” vroeg Mark. Ik voelde hoe zijn greep om mijn middel zich verstevigde. Ik voelde mij droevig en gelukkig tegelijk. Ik voelde de liefde van mijn kind.
“Ik heb kanker, schat. Een kleine tumor in mijn achterhoofd zorgde ervoor dat ik flauw viel en nu dus hier lig. Na bloedonderzoeken en een MRI-scan weten ze het nu zeker. Het is heel goed te behandelen. Zelfs de artsen zeggen dat er tachtig procent kans is op volledig herstel.”
“En die twintig dan, mam?” vroeg Markus direct. Ilse liet mij los en ging naar de grote wastafel in de kamer om wat water  te drinken. Juist deze actie zei mij een hoop. Ilse kon nooit zo goed met dit soort emoties omgaan. Ze leek hierin echt op haar vader. Markus wilde mij niet meer loslaten. Ik reikte mijn hand naar Ilse en wenkte haar. Ze kwam aarzelend en ging weer op de rand van mijn bed zitten terwijl Markus ruimte maakte.
Ze kwam zelfs naast mij liggen met haar mond vlak bij mijn oor.
“Mam, ik ben bang dat je dood gaat. Dat wil ik niet, ik wil dat je weer bij ons komt wonen.”
Ik draaide mijn hoofd iets naar haar toe en pakte met mijn linkerhand de zijkant van haar gezicht.
“Ik ga niet dood, ik beloof het je. Ik beloof het jou ook, Markus. Ik blijf bij jullie, echt. Ik hou te veel van jullie om dood te gaan. Maar mamma krijgt het wel een beetje zwaar de komende maanden. Ik zal erg ziek worden, maar ik ga niet dood ook al lijkt dat er misschien soms op. Ik hoop alleen dat ik jullie blijf zien. Jullie zijn mijn geneesmiddel.”

“Ik kom iedere dag, mam. Ik vind er toch niks aan thuis. Sinds jij weg bent, doet pap raar”, zei Markus.
De hoofdzuster kwam binnen, een opgewekt mens van rond de zestig.
“Ik weet dat u mij wilt spreken, maar ik wil nog even met mijn kinderen zijn.”
“Mam, pap wacht beneden en we zijn eigenlijk al over tijd. Wij moeten gaan voordat hij weer boos wordt. Ik bel je nog oké?”
“Natuurlijk schatten van mij. Ga maar snel en bel mij.”
Hun  warme wangen tegen die van mij voelden zo vertrouwd, zo goed. Marion vroeg of ze moest blijven. De hoofdzuster en zij keken mij aan.
“Wat denk je, natuurlijk wil ik graag dat je blijft. Als jij het ook wilt.” Ze ging weer op mijn bed zitten en pakte mijn hand.
“Dit is mijn vriendin, ik wil dat zij erbij blijft.”
 Ik keek de zuster aan, zij vond het geen enkel probleem.