Slechte grappen

Op een avond waren we beland bij Het Tonnetje. De kroeg waar we zovele uren verloren. De stad was langzaamaan aan het dichtgaan en het enige wat er nog te beleven viel waren kleine vechtpartijtjes bij de soos van de jasje-dasje vereniging en kotsende mensen op weg van de stad naar huis. Vaak waren de brallende ballen die aan het vechten waren dezelfden die later ziek over de reling van de brug geleund stonden.
Het was aan mij niet zo besteed.

"Het goorste wat er is", riep Homme in een van zijn zinloze bijdragen aan een best leuke avond, "zijn zoenende dertigers!"
Hij lachte het hardst om zijn eigen 'grap'. Ik denk eerlijk gezegd dat er niemand bij het Tonnetje binnen was die aanstoot nam aan de opmerking zelf, al zat het behoorlijk vol met troosteloze dertigers die zichzelf niet als goor beschouwden. Het was, zoals gewoonlijk, de manier waarop Homme reageerde op zijn eigen poging tot humor. Hij was blij met elk sprankje aandacht, en nam de negatieve lading die hij aantrok voor lief.

Het was de begintijd van mijn studie. Ik had het Tonnetje ontdekt op een zondagmiddag met mijn huisgenoot Dolf. Hij hoorde hier meer thuis dan ik. Met mijn tweeëntwintig jaar was ik veruit de jongste in de kroeg. Zeker op zondagmiddag. Ik ging regelmatig met hem mee omdat hij wilde dansen met 'die charmante blondine'. Ik snapte wel dat hij haar leuk vond. Als ik vijftien jaar ouder was geweest had ik ook met haar gesjanst denk ik.

Op een avond als deze was er te weinig te beleven in de studentenkroegen. Het was zaterdag, en de meeste van mijn studiegenoten waren bij moeders thuis. Alleen Homme, Cobi en ik bleven het weekend over. En aangezien we geen sociëteit binnen kwamen en de reguliere kroegen mij te luidruchtig en te vol met bezopen boeren waren, zaten we vaak hier in het weekend. Liever nam ik Homme niet mee, maar op de een of andere manier kwam hij er elke keer weer achter waar we afgesproken hadden. Ik verdacht Cobi ervan dat hij alles aan hem doorgaf, gewoon om mij te zieken. Cobi wist dat ik een hekel had aan de lange, prudente aap die Homme werd als hij gedronken had. Dus liet hij het niet na om hem zo vol mogelijk te gieten. Cobi kon in stilte genieten van wat anderen elkaar aandeden.

"Aah, eindelijk een verstandige vrouw hier." Hoorde ik Homme zeggen. Ik dacht er niet over na. Het was laat en ik was behoorlijk dronken. Mijn concentratie was niet al te best en ik moest bij de les blijven. Ik stond te bedenken hoe ik Cobi kon terugpakken. Hij moest en zou last hebben van Homme. Zo veel dat hij er nooit meer over na zou denken om hem onze afspraken door te geven. Ik was er inmiddels wel van overtuigd dat Cobi elke keer vertelde waar we elkaar zouden zien. En zoals altijd als ik even niet oplette gebeurde er weer van alles om me heen.

De vrouw waar Homme net naar stond te roepen had blijkbaar nogal opzichtig een kerel afgewezen. Allemaal geen reden tot paniek natuurlijk. Als Homme niet door was gegaan met het roepen van stompzinnigheden.
"Die vrouw weet dat bejaarden niet in het openbaar aan kopkluiven moeten doen!"
"Goed dat er iemand naar me luistert."
"De wereld dankt je, hoer, eh ... hoor."
En na elke opmerking lachte hij hard. De kerel werd bozer en bozer en Homme snapte weer eens niet dat hij iemand in de voet aan het schieten was. En dat hij die persoon zelf was. En dat het wapen bestond uit een afgewezen gladjakker en zijn zes vrienden.

"Hey, graftak," zei ik tegen de lallende Homme, "het wordt echt tijd om naar huis te gaan."
"Nee, nu ik eindelijk publiek heb," hij zwaaide met zijn hand om aan te geven waar zijn luisteraars zaten en gooide en passant een glas van de bar.
"Ik meen het Homme!" Onderbrak ik hem, maar het mocht niet baten. Homme luisterde niet meer en ik besloot dat ik genoeg gedaan had om hem tot rede te brengen.
"Het zijn maar grappen, dat snapt zelfs dìt volk."
"Ik denk het niet hoor," ik maakte duidelijk aan iedereen die onze conversatie kon volgen dat ik Homme niet kon waarderen, "ik denk niet dat iemand denkt dat dit grappig is."
"Jij maakt anders nooit een leuke grap, prutser!"
"Ik geef het op, je snapt er niks van."

Cobi snapte de situatie een stuk beter. Hij en ik vertrokken haastig om aan de boze vrienden van de kerel te ontkomen. Homme had zijn eigen probleem veroorzaakt en moest maar op de blaren zitten. Eigenlijk had ik Cobi er met een smoes bij moeten betrekken, maar het was nu geen tijd om hem een lesje te leren.

Vlak bij mijn huis liepen we langs een straat waar zelfgemaakte posters hingen met de tekst: "Rudolf en Hannie zowaar 25 jaar bij elkaar." Met een vreselijke foto van een onaantrekkelijke vrouw met dito man, die nog een snor had ook.

"Bekkende bejaarden," zei ik.
Cobi kon alleen maar lachen. Hij haalde een viltstift uit zijn jaszak en schreef op de poster:
'Vuile hoer! Overspelige slet'
Ik pakte een scherpe steen en stak een aantal keer in op het plaatje van de vrouw.
"Dit kunnen we eigenlijk niet maken," zei Cobi.
"Ik weet het beter gemaakt, kom mee." Thuis had ik nog een stel witte papierstickers liggen. We namen de stickers, een priem en een keukenmesje mee terug naar de posters. We gingen elk van de posters in de straat af en bekladden ze met teksten als 'hoer van Satan', 'vriendenverneuker', 'heeft een kind van een ander' en 'leugenaar en temeier'.
Ook staken we op elke poster het gezicht van Hannie tot pulp. Daarna schreven we in ons mooiste handschrift op de papierstickers: 'Sorry, verkeerde Hannie. Fijne trouwdag nog!'.

Toen ik de volgende dag wakker werd was Cobi al verdwenen. Ik wist niet waar hij heen ging als het licht werd. Ik moest me op tijd melden bij de voetbalvereniging van een van mijn huisgenoten. Ik had beloofd in te vallen en fietste in alle vroegte door het laantje met de posters. Ondanks de knallende koppijn moest ik een beetje lachen.

Het was in elk geval een betere grap dan die waar Homme over het algemeen mee kwam.