Dode lijn

Natuurlijk moest het ook mij ook een keer gebeuren. Vandaag verloor ik mijn telefoon. In een taxi, vanzelfsprekend, die as we speak door een joelende chauffeur door het van feestgedruis vergeven Lusaka wordt gemanoeuvreerd. "Chipolopolo eyaay" roept hij, terwijl de straten van Lusaka steeds voller lopen met een belachelijke hoeveelheid mensen en die telefoon zal ik nooit meer terug zien. Zambia heeft net het Afrikaanse equivalent van het EK gewonnen en de waarschijnlijkheid dat dat zou gebeuren is ongeveer net zo groot als Griekenland zelf haar schulden kan betalen, vandaar dus het feestgedruis. Op de radio noemde een presentator deze dag zelfs de meest vreugdevolle sinds de onafhankelijkheid in 1964 en dat zegt wat, als je nagaat dat Afrikanen over het algemeen toch een heel erg goedgemutst volkje zijn; alles wordt hier gevierd alsof het een lust heeft en lust hebben ze trouwens ook een hele hoop. Verkiezingen? Vlaggen op de auto en toeterend door de straten. Het geld wordt opnieuw gewaardeerd? De mannen zijn een vol uur eerder dronken dan normaal en als je in de supermarkt bijna struikelt, staat even later iedereen te dansen en te zingen. Gisteravond sprong ondergetekende na de winnende penalty in een zwembad en stond later tussen de Zambianen te dansen, waarna een tocht in een pick-up truck nieuwe betekenis gaf aan de zinsnede "...en het bleef nog lang onrustig in de straten van...". Drank in de man, wijsheid in de kan en mensen sprongen in en uit onze rijdende auto, waar ik achterop de 'bakkie' stond, 'One Nation, One Zambia!' riep en net zo dronken was als ieder ander in Lusaka.

Beschonken door vreugde en bier als ik was, ik raakte mijn bezittingen niet kwijt. Vandaag, toen ik volledig nuchter was, dus wel. Mijn eerste reactie was om mezelf te bellen zodat ik op kon nemen. Hier ging ik de mist in; ik had geen telefoon om mezelf te bellen. Mijn volgende impuls was om een vriend te bellen, zodat hij kon helpen. Goed plan natuurlijk, ware het niet dat ik nog steeds geen telefoon had en zo werd ik er nog een tijd constant aan herinnert hoe ongelooflijk debiel ik wel niet was geweest om mijn mobieltje uit mijn broekzak te laten glijden in wat mij niet een officieel gekeurd stukje vervoersmiddel leek. En taxichauffeurs kan je nergens vertrouwen, laat staan hier, waar mijn belijzer de waarde heeft van één of meerder van zijn gehele maandsalarissen.

Ondertussen zat ik op de bank en ik werd me er van bewust dat ik steeds meer een foetus houding aannam en hoewel het hier warm is (lekker puh, trouwens) begon ik te bibberen. Ik had mijzelf geamputeerd van alles wat sociaal was en kon alleen nog communiceren met mezelf, tegen wie ik nu ook begon te brabbelen in staccato zinnen en woorden die ik ooit gehoord, maar nooit begrepen had. Ik voelde mij ontmenst en misschien erger, ontmant. Alsof ik op het punt stond om seks te hebben, een condoom erbij pakte en dan ontdekte dat ik helemaal geen piemel had. Raak niet in paniek! Ademhalen werd moeilijker en de teugen die ik nam werden dieper en volgden elkaar sneller op en ik voelde de linkerkant van mijn lichaam niet meer en de sterretjes waren zo mooi, zo betoverend en ik weet zeker dat ik glimlachte, vlak voor dat alles in een duister niks verdween.

"He gast, gozer, kerel, wordt wakker..." hoor ik in de verte, hoeveel tijd is verstreken weet ik niet en ik kan me niet focussen, het wakker worden lukt niet. De klap in mijn gezicht helpt meer en mijn huisgenoot staat voor me, over me heen gebogen en vraagt me waarom hij me niet kon bereiken. Het vocht der wanhoop vult mijn ooghoeken en door een waas zie ik de uitdrukking op zijn gezicht verstarren. "Het heeft geen zin, geen zin..." is het enige wat ik uit kan brengen terwijl ik zie hoe ook mijn huisgenoot mij probeert te bellen. Even later verzamelen meer mensen zich in het huis en hoe het komt weet ik niet, maar om mijn schouders hangt nu een grijze wollen deken en ik drink voorzichtig van een kop gloeiend hete kruiden thee. Koortsachtig lopen vrienden en kennissen door de woonkamer en ze maken plannen en bellen andere mensen, maar iedereen weet dat het voorbij is. Soms kijkt iemand me vluchtig aan en in hun blik schuilt de weeë gloed der medelijden.

En dan opeens krijg ik een telefoon tegen mijn oor gedrukt, "Hello..?" klinkt het aan de andere kant en ik pareer de vraag exact hetzelfde. "Me, I think I have your phone, ey?". Met alle kracht die mij nog rest vraag ik of hij hem terug komt brengen, de mensen om me heen lijken standbeelden, gespannen standbeelden. "Yes," antwoord de taximan, "but, eh... you give me something?" Een zucht van opluchting gaat door de kamer als ik even later ophang en het leven in mijn leden weer terug lijkt te keren. Niet veel later klinkt er een toeter, ik loop naar buiten en daar zit de taxi chauffeur in zijn aftandse bak, in zijn handen mijn connectie tot de rest van de wereld die ik zo liefheb. Uit mijn mouwen schud ik zijn weekloon. De uitwisseling van beiden is soepel en vlekkeloos. Ik besluit dat dit land geweldig is. De taxichauffeur heet Jon en voordat hij wegrijdt roept hij "One nation, one Zambia", met zijn vuist uit het raam. Mijn vuist wuift terug, met daarin mijn mobiel geklemd. Ik raak je nooit meer kwijt, fluister ik.