Vaarwel Olav

Gisterenavond reed ik naar huis. Mijn ouders bezoeken doe ik zo regelmatig mogelijk. Thuis zijn vind ik fijn. Dat was niet altijd zo maar ik voel ik me prettig in de warmte en geborgenheid die mijn jeugd hebben gekenmerkt. Terwijl ik graag thuis ben, zie ik altijd op tegen de autorit ernaar toe. Ik heb zogezegd een broertje dood aan die rit. Het is niet eens zo ver, een kleine drie kwartier maar. Elke keer dat ik de afgelopen jaren dat stukje had gereden bedacht ik me talloze dingen over mijn jeugd. Er was een tijd dat ik er alleen maar reed als het écht moest. Dat waren de jaren dat ik het liefst helemaal op mezelf geweest was. Het was de tijd dat ik dacht het beste af te zijn zonder familie. En die houding leidde vaak tot strubbelingen met het thuisfront. Allemaal dingen die een mens door moet maken. Van mijn vrienden van vroeger kan ik iedereen recht in de ogen aankijken. En dat is iets waardevols. Iets wat Olav nooit heeft bereikt. Dat vervulde me met een triestheid waar ik nooit meer vanaf kom. Al die emoties opeengepakt in een autoritje. Een ritje waar ik nooit zin in heb. De rit voerde me altijd langs de plek waar Olav zich had doodgereden.

Hij en ik leken vreselijk veel op elkaar. En daardoor hadden we vaak enorme ruzie, en evenzoveel pret. De reactie op onze postpuberale strijd om los te komen van ons warme nest was ook ongeveer identiek. Met een grote klap en een heftige scheuring trokken we ons los van familie en vrienden. Elk van ons ging zijns weegs om op nog geen drie kilometer van elkaar terecht te komen.

Even leek het erop dat we onze vriendschap konden doorzetten. We zagen elkaar nog regelmatig. En ik had veel aan hem, aangezien ik de banden met mijn verleden niet helemaal wilde doorsnijden. Ik had genoeg van sommige mensen maar wilde niet helemaal ontheemd zijn. Olav was daar veel absoluter in.

Op een dag belde hij me op om te vragen of ik de kroeg in wilde.
"Naah, vanavond gaat even niet, man." Zei ik tegen hem.
"Waarom niet," hij klonk teleurgesteld, "misschien zijn die twee hoogblonde grietjes er wel weer."
"Ik zou haast zeggen van wel, want die zijn er altijd."
"Maar waarom ga je dan niet mee?" Olav wist het antwoord wel, maar toch moest hij het vragen.
"Ik ga vanavond naar mijn ouders, weet je." Bijna wilde ik me verontschuldigen. "Mijn moeder is jarig en dat ga ik lekker vieren."
"Oh ... " Olav zuchtte en zei verder niks.
"Morgen ben ik er weer hoor," zei ik een beetje geïrriteerd.
"Jaja, ga jij nou maar naar huis." Olav hing vrijwel meteen op.
'Tot morgen,' dacht ik tegen een lege telefoon.

Ik pakte mijn spullen en liep een uurtje later richting station. Vlak bij de kroeg waar Olav en ik vaak samen kwamen werd er getoeterd door een auto. Ik keek om en zag Olav achter het stuur van een oud Golfje zitten. Hoe hij eraan kwam weet ik niet maar het was precies het soort auto waar je te hard en te lomp mee reed als je kwaad was. En Olav zag er wild uit, hij wenkte me.

"Ga je met de trein of rij je mee? Ik kan je thuis afzetten." Riep hij uit het raampje. Het was zijn manier om onze irritatie over de telefoon goed te maken. Een zoenoffer. En ik had er geen zin in, ik had gewoon even geen zin in Olav en een drie kwartier durende rit naar ons dorp. Drie kwartier lang om een onderwerp waar hij niet over wilde praten heen draaien. Hij had al jaren verschrikkelijke ruzie met zijn vader. En elke keer als het over ouders in het algemeen ging werd hij kwaad. Met mijn moeders verjaardag voor de boeg, de reden waarom ik terug ging, zou dat de hele rit als zwaard van Damocles boven onze hoofden hangen.

Ik bedankte voor het aanbod met de smoes dat ik mijn kaartje al gekocht had en van de reis gebruik wilde maken om nog wat te studeren. Olav keek me vuil aan.
"'t Is al goed hoor," snauwde hij, "ga maar lekker naar paps en mams."
"Dat was ik van plan," zei ik zo neutraal mogelijk terug.
"Denk maar niet dat je me morgen ziet, jankerd." Hij gaf gas en schoot met een noodgang de straat uit.

Blijkbaar was hij naar huis gereden. Even buiten het dorp raakte hij van de weg. De auto was frontaal tegen een boom geknald, met hem erin. Hij was op slag dood. Ik hoorde dat er een dode was gevallen op de Buitensingel toen ik door mijn moeder werd opgehaald van het station.
"Kijk maar even de andere kant op," zei ze toen we langs de plek reden, "het is zo'n naar gezicht."
"Dat is de auto van Olav!" Sputterde ik. De rest van de avond was ik stil. Dat weekend ben ik thuis gebleven en heb ik alle onenigheid, strubbelingen en onuitgesproken gevoelens met mijn ouders gedeeld.

Gisterenavond plukte ik daar weer de vruchten van. Ik had een gezellige avond gehad met de liefste mensen die ik ken. En bij het afscheid dacht ik niet eens aan Olav. Ik kuste mijn moeder en hield haar lang en stevig vast.
"Dag mam," zei ik.
Bij de deur gaf ik ook mijn vader een knuffel.
"Jullie zijn de beste ouders die ik me ooit heb kunnen wensen."
"Ja, ga nou maar," zei mijn moeder, "anders kom je nooit thuis."

Onderweg reed ik langs de plek, en kon ik nergens anders meer aan denken dan aan Olav die ook regelmatig dit stukje reed. Hij had die avond voor de verandering eens niet te veel gedronken. Een stoplicht en twee bochten van mijn ouderlijk huis vandaan staat de boom. Er staat niets dat herinnert aan die fatale dag. Alleen de herinnering in onze hoofden. Olav heeft ervoor gezorgd dat niemand in onze vriendengroep nog te hard rijdt over smalle weggetjes met bomen er langs. Ik zeker niet.