Andante con moto

Ieder mens is een verhaal. Een café vol mensen is een café vol verhalen. Allemaal even belangrijk, maar niet allemaal even boeiend. De beste verhalen zijn verhalen met prachtige volzinnen en fonteinen van bloed. Want bloed dat moet. Wat is een winterverhaal zonder de warmte van het donkerrode levenssap? Sneeuw en bloed, rood en wit, warm en koud.

Om klokslag negen over negen op de avond voor de tweeëntwintigste dag van december speelt hij elk jaar een bewerking  af van  ‘Der Tod und das Mädchen’ op de pick-up van zijn overleden moeder. Hij luistert de complete partituur. Als deze is uitgespeeld maakt L. zijn reis naar café Luxemburg.  Daar bestelt hij om klokslag elf over elf een fles Chivas Regal. Na twee flinke teugen uit de fles gaat hij op zoek naar boeiende mensen.

L.  werkt alleen in de winter. De lente, zomer en herfst ontbreekt het voor hem aan depressie, melancholie, wanhoop en boven alles de dood. De herfst mag misschien het jaargetij van het sterven zijn, de winter is het manifest van de dood.  Het is de dood waar hij voor leeft, die hij aanbidt, die hem inspireert en drijft. L.’s lippen zien eruit alsof hij innig met zijn inspiratiebron heeft gezoend; zijn ogen hebben de uitstraling van een winter die nooit zal eindigen en nergens op zijn huid is een blos van leven te vinden. De gestalte van L. is misschien het best te vergelijken met dat van een sneeuwklokje uit Moskou. Daar zijn de winters soms zo koud dat mensen op straat worden overvallen door onderkoeling. Ze zakken ineen en verdwijnen binnen enkele minuten onder de vallende sneeuw, om pas in de lente weer gevonden te worden. De Russen noemen deze mensen ´sneeuwklokjes´.

Na flink drinken opent L. op de morgen van de tweeëntwintigste dag van december zijn ogen in een slaapkamer die niet de zijne is:
‘Je bent wakker! Ik dach da’je nooi mea wakker zou worduh na zo’n flesj wisjkie. Drink je altijd ssjo veel? Mijn eks dronk nooi soveel, maar die was…’

In zijn oren tettert iets dat lijkt op een vrouwenstem aan een stuk door over niets in het bijzonder. Zichzelf uit bed lichtend struikelt hij bijna over een lege fles. Het is de Chivas Regal van de vorige avond. Opgestaan loopt hij naar het raam om de luxaflex open te draaien. Als hij zich omdraait en naar het bed kijkt ligt daar het meest wanstaltige stukje mens dat hij ooit in zijn leven heeft gadegeslagen. Wanhoop maakt zich van hem meester, hij beseft dat de winter begonnen is.

‘Je wasj gisjteeeren niet van muh af te slaan enn mensje maar zeggeh dat mannun niet op dik valluh, nou ik weet nu wel beterr  jij hebt mu gisteruh een halve blaasjonsteking genaaid en ik wet ju naam nie eensj je sei gisterug de hele avond da’je een…’

L. steekt een sigaret op, neemt een flinke hijs en sluit zijn ogen.  Hij denkt:  met een beetje fantasie zou zij in haar zijden nachtjapon op Sneeuwwitje kunnen lijken. Hij opent zijn ogen weer, maar ziet een sprookjesfiguur waarvan hij hoopt dat het voorgoed in een appel stikt.

‘’Ik lasj laas in een boekjuh ergens dada met formaat enzo maar iets is verzonuun door de media in de renesansjeh of zoiets warun ze dol op volluh vrouwuh ik ben gewon ja hoe noem je da een Rubensvrouw maar dan wel een verlichtuh want van dat ouwewetse moes ik nies hebbe maar met Niesje ben ik ut wel eensch…’
Het ‘’mens’’ is niet boeiend. Haar verhaal lijkt een opsomming van de verhalen van anderen gegoten in de vorm van een slecht televisieprogramma. Niet alleen heeft L. met iets geslapen waar hij zelfs zijn hond vanaf zou trappen, maar tevens heeft hij het bewijs gevonden dat devolutie van de menselijke geest een feit is. Hij kijkt de kamer rond. Naast het raam hangt wel één boekenplank.  Op dit plankje liggen een aantal Linda’s, Maartens en boeken voor Dummies.

‘Filosofjie en Kunsssst geshiedenisss’ fluistert L. zachtjes ‘Maar geen Niesje’.

‘ja ik houw van leesjuh, boekies ensjow mar ook tijdsjiften want ja je wil wel een beetje bij de tijd blijvun toch maar ook wel van filmjss hoorrr vind ut altjijd prachit aljss ze zo’n boekie in een film veranderuh Da vincii code en Harrie potterrr ensjow maar mijn liefste fjilm…’

L. ruikt aan zijn handen. De geur van glijmiddel en latex. Goddank heeft hij, ondanks zijn zwaar bezopen toestand gisteravond, voortplanting weten te voorkomen. Hij kijkt verder op de boekenplank en daar, tussen boekensteunen, staat iets dat het doet sneeuwen in zijn hoofd. De complete boekenserie van Stephanie Meyer. Twilight. De winterse melancholie maakt zich van hem meester.

“Waarschijnlijk zou het beter zijn als iemand deze schandvlek op het doek dat wij onze samenleving noemen laat verdwijnen,” fluisteren de sneeuwkristallen.

Hij kijkt de kamer rond. Waar is in godsnaam de keuken? Dan herinnert hij zich de fles Chivas Regal die op zijn kant naast het bed ligt. L. pakt de fles en gaat naast het mormel op het bed zitten.

‘sjo lekkerrdjing ben je der weer klar voor je moe wel wetuh dat de condjoms op zijn na die veertjien keer gistjeravond beesjt dat je bent vink niej erg die ondjingen ik voelj me net bellah vraag me alleejn af war de wolf…’

Het is genoeg, dit verschrikkelijke verhaal moet eindigen. De beste verhalen zijn verhalen met prachtige volzinnen en fonteinen van bloed. Maar dit verhaal heeft geen van beide. Misschien valt er nog iets te redden. De volzinnen, daar is het te laat voor, maar bloed dat kan nog. Bloed dat moet. L. pakt de hals van de Chivas Regal en beukt met de massieve onderkant in op het gezicht van de trol. Zijn sneeuwwitte gezicht kleurt rood en stukken vet vliegen in het rond.

‘Sterf dikke zeug,’ schreeuwt  L. met een zeldzaam grote glimlach. Voorlopig gaat hij gewoon door met rammen, want hij is nog lang niet klaar. De winter is immers net begonnen.