Het kleine ventje

De stad is druk op een zaterdagmiddag. Giechelende tienermeisjes ontvluchten de kou in een schoenenwinkel. Twee mannen wachten buiten op hun vrouw bij de drogist. Boeken- en speelgoedwinkels zijn rijendik bezet vanwege de sinterklaasinkopen. Al die ouders die hulpsinterklaas willen spelen: kan die luie oude Spanjaard dat zelf niet doen? Het draaiorgel maakt de ellende nog groter. Schuddend met hun blikken bewegen de twee mannen die paar stukken van vijf cent, gedoneerd door kinderen met plakhandjes. Kopen, kopen, kopen, maar niemand heeft meer geld als we het nieuws mogen geloven. Het geluk ligt niet meer op straat. Dan maar naar binnen.

In het Grand Café is het aangenaam warm. Er is zelfs nog plek, aangezien de verstokte rokers in het laatste middagzonnetje van de winter willen zitten. Binnen zit niemand alleen, maar veel interactie lijkt er ook niet te zijn. Helemaal achterin het café zit een stelletje van ongeveer twintig jaar. Het meisje heeft een kort pottenkapsel, de jongen een gesjeesd overhemdje van de metroman in de maak. De jongen praat uitvoerig, zijn handen zijn geen moment in dezelfde positie. Het meisje vouwt zich om de tafel om dichter bij hem te komen. Hun verliefdheid is vertederend; dit is het laatste moment dat zij zich ooit zo voor elkaar zullen interesseren.

Bij het raam zit een iets ouder stel. De vrouw vertelt hem iets, en zwijgt lang om haar ongenoegen uit te drukken. Haar vriend lijkt het niet door te hebben: zijn blik gaat meer en meer naar buiten. Zijn vingers bewegen heen en weer, alsof hij een sigaret mist, maar niet kan roken omdat zij er nog zit. Zij denkt dat hij niet meer geïnteresseerd is en wil het uitmaken. Haar kop koffie ging nooit eerder zo langzaam leeg.

De oudere stellen vervelen zich ook. "Gezellig, even de stad in, wie weet wie we nog tegenkomen!" Je moet toch wat als je elkaar niets meer te vertellen hebt. Maar in de stad zijn geen bekenden. Het is net te anoniem, te groot. Ook deze stellen zijn in het café beland. De vrouwen proberen nog iets te zeggen, de mannen dromen weg. Ze zijn te zwak om het uit te maken of vreemd te gaan, te lui ook misschien: de datingwereld is veel te onzeker als je al ouder dan vijftig bent. De mannen lachen soms om een opmerking van de vrouw, maar die lach is niet voor haar bedoeld. Gelukkig zit er nog een blij blond grietje van twintig op MSN, die hij heeft leren kennen bij een anonieme chatbox. Bink34 doet het daar een stuk beter dan de man van 51 die hij is.

Naast mij zitten drie generaties vrouwen. Dochter is nog blij en vrolijk, moeder heeft al een zwaar leven achter de rug: de gerimpelde wallen raken nog net niet haar hangende mondhoeken aan. Alleen oma lijkt gelukkig: ze nipt rustig aan haar Baileys en bestelt ongegeneerd nog meer sterke drank. Oma's mogen dat. Oma's mogen ook om half een 's middags een enorm bord patat bestellen en er langzaam van snoepen. Als kind kende ze dit nog niet, pas in de jaren vijftig raakte zij ermee bekend. Ze geniet nog steeds. De jongste van deze drie generaties vrouwen eet rustig mee. Haar moeder niet; chagrijnig bedenkt ze hoeveel calorieën dat zijn die ze nooit meer kan verbranden.

Het geluk is duidelijk ver te zoeken in dit Grand Café. Alleen oma doet weer gewoon waar ze zin in heeft, maar zij ziet te veel om haar heen gebeuren waarvan ze weet dat het mis zal gaan. Een beetje warmte en een grote mok cappuccino zou me energie moeten geven, maar dat was ver te zoeken in de Nederlandse winters met ongelukkige stelletjes. Moedeloos stap ik naar buiten.

En daar loopt ineens een stukje geluk van een turf hoog. Net buiten het groepje waar een voorleespiet haar hoofd door een poppenkast steekt, en zes brave stilzittende meisjes luisteren naar een verhaal over Sinterklaas, onttrekt een klein ventje zich uit de cirkel. Hij rent, valt, springt, valt, springt en loopt weer rond, zonder ook maar eenmaal te huilen. Hij hurkt om goed zicht te krijgen op kleine putjes in de straat. Met zijn kleine vingertje pulkt hij er een stokje uit en loopt naar een ander putje. Daar steekt hij het stokje er weer in. Een neger loopt voorbij en kijkt minachtend naar de Zwarte Piet. Het jongetje ziet niets en is verdiept in zijn eigen wereldje, die op dat moment bestaat uit twee putjes aan de straatkant. Zijn vader houdt hem vanuit zijn ooghoek goed in de gaten en kijkt trots naar zijn kleine vent.

Ik kijk nog eens om mij heen. Nog meer chagrijnige gezichten met koopvermoeidheid, omdat de vrouwen en meisjes net beseffen hoeveel geld ze al hebben uitgegeven, en de mannen met alle zware tassen moeten lopen. Stelletjes die elkaar niets meer te zeggen hebben, en het geluk in andere mensen zoeken. De crisis die boven het hoofd hangt. Wat kan je dan gelukkig zijn als je wereldje slechts bestaat uit twee putjes en een papa die er altijd is. Het kleine ventje rent weer heen en weer, valt, en springt op. Kon het maar altijd zo eenvoudig blijven.