Een lelijk hoesje

Hoeskunst. Was even bang dat we het over de culturele bijdragen van Johnny Hoes gingen hebben. Zou een verdomd kort verhaal worden. Johnny Hoes? Zeg maar de Frans Bauer van de jaren zestig. Altijd gedacht dat het zijn artiestennaam was, zinspelend op de destijds toenemende populariteit van de LP en daarmee het belang van de hoes. Vanaf pakweg halverwege de jaren zestig durfden de platenmaatschappijen het aan om op grote schaal langspeelplaten te verspreiden. En werd het gaandeweg interessanter om de platenhoes te gebruiken als medium van beeldende kunst.                                                                                                                 

Niet dat Johnny Hoes daar ooit iets mee gedaan heeft trouwens. Ik herinner me uit de platenkast van m’n vader hooguit een LP, waarop hij in het trieste gezelschap van Jerry en Mary Bey (de latere Zangeres zonder Naam) stond afgebeeld. Je moest je best doen om niet te denken dat het hier om een drietal ter dood veroordeelde concentratiekampgevangenen ging.
Veel uitvoerend artiesten en bands vonden het begin jaren zestig voldoende om glimlachend met blozend gezicht op de hoes van hun LP te prijken. Doorgaans een glimlach van het soort dat uitdrukt, dat het nog maar net tot de artiest is doorgedrongen dat hij door de platenmaatschappij flink wordt uitgewrongen. Maar dat terzijde. Verder hooguit nog een titel, naam en catalogusnummer en op de achterkant de playlist. Tot zover het artwork.                          
Maar vanaf pakweg 1967 ontstonden, vooral onder invloed van de psychedelica, steeds meer veelkleurige kunstwerkjes. Zoals de hoezen van Axis Bold As Love van Jimi Hendrix, In Search Of The Lost Chord van de Moody Blues en Cheap Thrills, een hoesontwerp van de fameuze Robert Crumb voor Big Brother and the Holding Company met Janis Joplin als leadzangeres.                                                                                                                        
En vooruit dan maar; ondanks de hemeltergende liftmuzak die erop staat, verdient ook de hoes van Sgt. Pepper’s een plek in dit rijtje. Al was het maar –ik beken het met tegenzin- omdat de Beatles hiermee de eersten waren. Dus.                                                                                                                        
Een ‘nakomertje’ in deze traditie is overigens Captain Fantastic And The Brown Dirt Cowboy van Elton John. Maar deze bruine cowboy liep in zijn slechtziendheid altijd al wat trager achter de muziek aan.
Interessant en intrigerend voor mij als twaalfjarige was destijds natuurlijk Electric Ladyland van Jimi Hendrix, vanwege het vrouwelijk bloot op de hoes. Menigmaal bij Meershoek op de Vaillantlaan naar die LP gevraagd destijds en hem met quasi-intellectuele blik bestudeerd. Rond 1972 werd ik ‘bevangen’ door het nummer If There Is Something van Roxy Music. En niet in de laatste plaats werd mijn puberale belangstelling gewekt door de geile pin-up op de hoes van de LP. Het tweede album, For Your Pleasure, deed zijn titel eer aan met een afbeelding die ik nog steeds categoriseer als ‘straatsnol met panter’. Van het latere werk van Roxy Music weet ik me muzikaal niet zoveel te herinneren, maar de LP Country Life heb ik natuurlijk ongezien gekocht. Want de hoes was juist ongehoord erotiserend: twee nagenoeg ontklede dames met door het doorzichtige slipje een lief dotje doorschijnend schaamhaar. Inderdaad, het was in de dagen dat men zich voor schaamhaar nog niet hoefde te schamen.
Min of meer in dit perspectief verdient de LP Virgin Killer van de Duitse heavy metalband de Scorpions een aparte vermelding. De afbeelding op de hoes van deze plaat, uitgebracht in 1976, heeft nogal wat stof doen opwaaien en zou heden ten dage helemaal niet meer kunnen. Dit vanwege de afbeelding van het naakte 10-jarige meisje Jacqueline. Onbedoelde kinderporno, waar hele Bosschen zwemleraren tegenwoordig ruimschoots mee aan hun gerief zouden kunnen komen.
De platenhoes is overigens in de platenwinkel ontstaan. In het welbekende razendsnelle tempo van de middenstander begreep men direct al 25 jaar na de uitvinding van de grammofoonplaat dat het nodig was om de schijven te beschermen. Op het papieren of kartonnen omhulsel kwam de naam van de winkel te staan. Vanaf 1948, met de introductie van de langspeelplaat, waren er de eerste kleurige hoezen met illustraties en opvallende typografie. Zo’n LP was een prijzige aangelegenheid en alleen bereikbaar voor een wat ouder en beter bemiddeld publiek, dus betrof het hier louter platen met jazz en klassieke muziek. Waarmee bepaald is dat stuurloos getrompetter en het eindeloos coveren van zeventiende-eeuwse muziek tot de kwestieuze voorkeur van de heersende klasse behoort.
Nog steeds ben ik een LP-liefhebber. Hoewel niet meer zo fanatiek als zo’n jaar of 25 geleden, toen de CD het vinyl ging verdringen. Uit weerbarstigheid tegen deze ontwikkeling had ik mijn pasgeboren zoon destijds zelfs Matrijs willen noemen.                                       
Maar niet de CD, maar het onverschillige consumentisme is de oorzaak geweest van de ondergang van de LP en daarmee van de hoeskunst. Het beluisteren van een LP had namelijk iets ritueels: het vereiste een platenspeler met speakers in de intimiteit van de woonkamer.. Omzichtig haalde men de plaat uit de hoes, blies hem schoon en met uiterste precisie liet men de naald op het vinyl zakken. Bij nieuwe net aangeschafte albums ging de hoes van hand tot hand.                                                                                                                                      Vanaf het moment dat we muziek overal beschikbaar wilden hebben, zeg maar vanaf de uitvinding van de walkman, is de hoes overbodig geworden. Is muziek op zichzelf komen te staan, beschikbaar in de vorm van een lullig digitaal bestandje. Klinisch, abstract en niet te betasten. Het magische is er van af. Natuurlijk was het prehistorisch om koortsachtig net zolang aan de knoppen van een buizenradio te draaien tot je heel vaag en met veel ruis Radio Veronica kon ontvangen, zodat je rock ’n roll kon horen, maar het gaf de muziek wél de plaats die het verdient. Want daarna had je de jeuk om naar de platenwinkel te rennen en één album met wel tien nummers aan te schaffen, compleet met klaphoes en inlegvel met de teksten en wie er als sessiemuzikant aan de diverse nummers had meegedaan. Heel wat anders dan een terloopse download van pakweg 20.000 nummers op je I-Pod.
Platen die muzikaal al een statement zijn, maar ook nog eens uitblinken qua hoeskunst zijn, wat mij betreft: In Rock van Deep Purple, Ogden’s Nut Gone Flake van de Small Faces, The Velvet Underground and Nico, Wish You Were Here en Animals van Pink Floyd, Hotel California van de Eagles. Hoezen om aan de muur te hangen, hetgeen ik dan ook maar heb gedaan. Uitzonderlijk, maar als fan ben ik licht bevooroordeeld, vind ik nog altijd de hoezen van de Stones. Van de baggerproductie Their Satanic Majesties Request tot en met Some Girls, met een speciale vermelding voor Let It Bleed en It’s Only Rock ’n Roll, hebben ze een bij de voorkant passende achterkant. Net als die ene in alle opzichten monumentale LP met hoesontwerp van Andy Warhol: Sticky Fingers. Absoluut hoogtepunt in de hoeskunst.
Even had ik nog hoop op een revival van de hoeskunst, omdat die zwaar overgewaardeerde DJ’s tegenwoordig zweren bij vinyl. Ik ken er één, die naar eigen zeggen helemaal ‘into house, trance en tribal’ is. Maar natuurlijk.                                                                             
Als ie een avondje gedraaid heeft, is ie zijn stem kwijt en loopt ie achter mekaar te kuchen. Ik mocht eens door zijn verzameling bladeren. Die afzichtelijk klinkende muzikale schijtbagger had een ethisch equivalent in de bijbehorende verpakking: niet om aan te zien dus. Op zijn vraag wat ik ervan vond, liet ik hem diplomatiek weten: “Nou jongen, je hebt een lelijk hoesje”.
© Karel Kanits 
  

columistencab.png