Kutwijf

Met een spijtig gevoel trekken we voor de laatste keer de deur van het vakantiehuisje achter ons dicht en leveren we de sleutels in bij de eigenaar. Wat jammer. De vakantie zit er weer op. Maar we mogen terug kijken op een geweldige tijd. Geboft met het weer, en heerlijk uitgerust aanvaarden we de terugreis. Bepakt en bezakt komen we een paar uur later thuis. Het is stralend weer en na het eten besluiten we om een ijsje te eten in de Italiaanse ijssalon. Nog even het vakantiegevoel vasthouden. Hand in hand lopen we gezellig pratend met elkaar de Van Woustraat in.

Het is wel weer wennen, die drukte van de stad, als je een poosje niets anders dan strand en duinen als omgeving hebt gehad. Het verkeer raast door de drukke straat, trams proberen rinkelend met hun bel de auto’s die de trambaan versperren weg te jagen. We passeren een snackbar. Er staan wat mensen buiten in een groepje te praten. Wij gaan even van de stoep af om hen te passeren. Een eindje verderop is het nog drukker. Er staan veel fietsen op de stoep, en vaak ook onhandig neergezet. Een meisje staat midden op de stoep te bellen. Naast haar staat een jongeman zijn fiets van het slot te halen. Uitwijken naar de weg kan nu niet, aangezien daar auto’s geparkeerd staan. We wachten even, in de veronderstelling dat het meisje wel opzij zal gaan als ze ons aan ziet komen. Maar dit blijkt niet het geval. Ze ziet ons wel, en ze ziet ook dat we even blijven staan, maar ze anticipeert hier niet op. “Ja, zó kunnen we er natuurlijk niet langs!” zeg ik zo luchtig mogelijk, met een glimlach om mijn mond. Ze laat haar mobieltje zakken. “O, wat verschrikkelijk vervélend nou,” zegt ze. Goeie tekst, maar ze brengt deze uiterst cynisch. De jongeman die inmiddels zijn fiets van het slot heeft gehaald, blijkt de vriend te zijn van de jongedame. “Vallen ze je lastig?” vraag hij, en hij kijkt ons met een dreigende blik aan.

Ik voel dat de hand van mijn echtgenoot zich iets steviger om die van mij sluit. Hij staat zich duidelijk op te winden, en hij is niet de enige. Maar ik heb hier geen zin in. Kom op, zeg! We zijn net terug van vakantie, nog helemaal in een holladiee- stemming, en dat goede humeur wil ik zeker niet laten verpesten door zo’n stel. Maar het meisje doet nog steeds geen stap opzij. “We vallen niemand lastig,” beantwoord ik vriendelijk de vraag van de jongeman. “We willen er alleen maar langs en dat kan niet op deze manier.” “Wat een zeikerds zijn jullie!” zegt het meisje en kijkt haar vriend aan. Hij knikt bevestigend. Mijn man heeft geen zin om hier nog langer te blijven staan. Kennelijk zijn ze uit op ruzie en het meisje is niet van plan om haar fiets aan de kant te zetten. Dus kordaat pakt hij haar fiets bij de bagagedrager en zet het ding een eindje aan de kant. “Blijf van mijn fiets af, klootzak!” gilt het kind. “Stel je niet zo aan,” kan ik niet nalaten om te zeggen. “Kutwijf!” schreeuwt het meisje, en haar vriend valt haar bij. Mijn man wil zich al omdraaien, maar ik zeg zachtjes: “Laat maar schat, ze zijn niet wijzer. Kom, wij gaan gewoon lekker een ijsje halen.” “Maar ik laat mijn vrouw niet uitschelden!” briest hij. “Laat nou maar,” zeg ik, en hij laat zich overhalen. Als we bij de ijssalon zijn, zijn we het voorval al zo goed als vergeten. We laten ons het heerlijke ijs goed smaken.

Ik kom mijn kantoor binnen en hang mijn jas op. Drukke dag vandaag. Ik kijk in de agenda. O ja, vandaag komt ook een meisje voor een gesprek. Ze belde me vorige week op, en vroeg of ze bij ons stage kan komen lopen. Een vriendelijke, beschaafde stem had ze, en ik heb haar vandaag uitgenodigd om kennis met haar te maken, en om een soort van sollicitatiegesprek met haar te houden. Dat is onderdeel van haar opleiding. Ze moet zelf een brief schrijven aan het bedrijf waar ze stage wil lopen, ze moet zelf een afspraak maken voor een sollicitatiegesprek en het is dan natuurlijk heel belangrijk hoe ze zichzelf presenteert. Eerst open ik de mailbox en even later ben ik druk bezig met de ingekomen post te beantwoorden. De telefoon gaat. Het is de binnenlijn. Mijn collega kondigt het bezoek aan van de potentiele stagiaire. Ik was het al weer bijna vergeten. “Stuur haar maar naar boven,” zeg ik tegen mijn collega. Even later wordt er zachtjes aan de deur geklopt, en ik laat het meisje binnen.

Ik herken haar meteen. Maar daar laat ik niets van blijken. Herkent ze mij ook? Als dat al zo is, dan laat zij ook niets merken. “Wil je koffie?” vraag ik, als we ons hebben voorgesteld. Ze schudt haar hoofd. “Hebt u een glas water voor mij?” vraagt ze. Ik schenk voor mezelf koffie in, geef haar een glas water en neem weer plaats achter mijn bureau. Ik kijk haar aan. Ze ontwijkt mijn blik een beetje. “Kom je uit de buurt?” vraag ik haar. Ze knikt. “Ja, ik woon in de Pijp,” zegt ze met een zacht stemmetje, terwijl ze een slok water neemt. “Ik ook!” roep ik vrolijk. “Dat is toevallig! Misschien zijn we elkaar al eens eerder tegengekomen.” Ze verslikt zich hevig en krijgt een onbedaarlijke hoestbui. Hulpvaardig bied ik haar tissues, en vraag ik of ze misschien een dropje wil. De tranen stromen over haar wangen en ze is knalrood. Na een tijdje komt ze weer wat bij. “Het gaat wel weer,” zegt ze.

Tegenstrijdig gedachten. Als ik haar nu voor het eerst had ontmoet, wat zou dan mijn eerste indruk zijn geweest? Ze lijkt nu heel anders dan die keer dat ze me stond uit te schelden op straat. Ze lijkt eerder verlegen dan brutaal. Maar dat komt, omdat ze donders goed weet dat het een verloren spel voor haar betekent als ik haar inderdaad herken. Ik loop de vragenlijst met haar door, lees wat haar docenten over haar hebben geschreven. Ze is een goede leerling. Komt altijd op tijd, is serieus bezig met haar studie, en voor haar stage van vorig jaar had ze ook een goede beoordeling. Maar ik weet beter. Ze heeft toch een mentaliteit van nul komma nul als ze zich zo asociaal gedraagt op straat? En als ik haar aanneem, dan komt ze ook nog eens op mijn afdeling stage lopen. Ik word heen en weer geslingerd tussen mijn gevoelens. Zij wordt steeds nerveuzer en speelt met haar armbanden. Als ik klaar ben met het lezen van haar referentiebrieven kijk ik op en verbreek ik de stilte.

“Goed. Ik wil het met je proberen. Je moet nog wel een VOG inleveren, zodra we dat van je hebben, kan je beginnen.” Een stralende lach trekt over haar gezicht. Zichtbaar opgelucht stamelt ze: “O, dank u wel, mevrouw! Ik ga echt heel erg mijn best doen!” Bij de deur van het kantoor geef ik haar een hand. “O ja, nog één ding,” zeg ik. “Even voor de duidelijkheid: je krijgt van mij één kans. En je noemt mij nóóit meer kutwijf.”

Ze is op haar eerste stagedag niet verschenen. Sterker nog, ik heb haar nooit meer gezien.