Da dood / Aleid fucking Wolfsen?!

Zoals eigenlijk al vier jaar het geval is, schrijf ik rond de start van de herfst altijd gretig over het nieuw-begonnen studiejaar. Het nazomert nog enigszins met een waterig zonnetje en een overjastemperatuur, tien weken fulltime callcenter voor Genève en collegegeld zoemen na in mijn hoofd, ik ben een benenman, de mode verklaart panty's heilig, en de ganschelijke binnenstad van Utrecht vloeit over van de adolescente studenten, waarvan bij Geesteswetenschappen ruim 70 procent vrouwelijk. Dan is het altijd feest. En elk jaar worden de gezichten, zoals op de middelbare bij de bruggers, jonger. Of nee. Ik ouder.

Bovendien zijn er een aantal vernieuwingen doorgevoerd in de gebouwen aan de Drift, waar ik thans nogmaals de verplichte cursus 'Shakespeare's World' volg. Die heette drie jaar geleden nog 'Sixteenth and Seventeenth Century English Literature', hetgeen in elk geval een stuk oninteressanter klinkt. Van wat ik vernomen heb bij het eerste hoorcollege, is qua inhoud echter geen woord veranderd. In elk geval zijn de voordeuren van de al honderden jaren in gebruik zijnde onderwijspanden Drift 21 en Drift 23 binnenkort voorgoed schluss. Om de panden nu te betreden, dien je via de ingang van de Binnenstadbibliotheek om te lopen, daar alle bussen stoppen op Janskerkhof.

Daartegenover is de groene, fleurige en met prachtige binnenstadbomen bezaaide achtertuin van Drift, waar deuren vier jaar hermetisch gesloten waren met “LET OP: NOODUITGANG! Tuin niet betreden. -De conciërge”-bordjes bij elke toegangsdeur. Nu is er een soort schoolplein ontstaan – er staan bankjes, er is gras en tig collegezalen van meestentijds talenstudenten komen erop uit. Ik was rustig op z'n Jules Paradijs' in boeddhazit op het gras een boterham aan het eten voor college aanving, toen ik in één minuut al drie bekenden tegenkwam.

Om drie uur stond ik weer buiten de collegezaal en moest ik vijf uur in de binnenstad vertoeven, voor ik om acht uur zou vergaderen met de krantcommissie van onze onvolprezen studievereniging Albion. Terug naar Soest had weinig zin, dus ik besloot wat oude Quills – het kwartaalblad van de studenten Engels gedurende de '90s en '80s – in te gaan scannen bij de U-Bieb, tien meter verderop. Ook die is de laatste jaren stevig onderhanden genomen. Ik raad alle oud-studenten aan, er eens een kijkje te nemen. Geïsoleerde, rustige werkplekken, overal computers, scanners, printers en allemaal simpel en digitaal via de sjipknip, de boeken simpel gearrangeerd op studiegebied in mooie spierwitte ruimtes – de meeste studenten die ik ken, studeren gráág in de vernieuwde bieb. Je wordt op een hemels wit plezierige manier gedwongen je boeken te lezen.

Ik kon de scanners niet vinden, dus besloot wat Shakespeare te lezen, omdat dat op de huiswerklijst stond (goh, echt?); sonnetten en The Tempest. Me afvragen waarom Engelsen ooit 'eek' voor 'also' inwisselden. Al gauw echter knaagde de er zorgvuldig ingeramde consument in mij, voelde ik het gat in mijn hand branden, keek ik naar de kortgerokte vrijgevochten pantymeisjes buiten en verlangde ik opeens hevig naar shoppen. Geen kledingwinkels, gelukkig. Ik pakte de boeken weer in en vertrok rond vieren. Een kwartier later kwam ik aan bij mijn favoriete platenzaak in gansch Nederland, DaCapo op de Oudegracht. Een ontzettend aardige vent van achter in de veertig runt de tent al vijfentwintig jaar – hij draait fantastische, vaak vergeten sixtiesmuziek, er is een enorme koopjeskelder met vaak juweeltjes uit het verleden voor next to nothing.

Als je hem vraagt naar de meest obscure one-day-fly uit '65 dan weet hij niet alleen óf hij ´m heeft, maar ook waar-ie staat, wie het produceerde, welke artiesten hij dan ook wel aan kon raden, vaak kwamen er alleen bij “Jim Reeves” of “The Ronnettes” of “The Easybeats” héle verhalen los. Als het rustig was stond ik zo een half uur met 'm aan de balie te kletsen. Vaak was-ie op dinsdag of maandag dicht, maar omdat ik niet wist welke dag dat precies was, liep ik toch de gracht af.

De winkel was dicht, helaas. Ik zocht naar een bordje met openingstijden, maar zag slechts één plakkaat in het raam hangen, waar er normaal tientallen posters het binnen invallende licht kleurden. Het was een overlijdensbericht.

De enige zaak in Utrecht waar ik echt graag kwam. 4 juli, stond er, hij was 51 geworden. Ik stond een paar minuten verdwaasd naar het bericht te staren, naar de gevel, de donkere platenrijen binnen.   Hoewel ik de man persoonlijk helemaal niet kende kon ik met plots waterige ogen niets anders uitbrengen dan “wel godverdomme”. Teleurgesteld en verdrietig om het verlies van, zoals hij bleek te heten, Michel, liet ik KT Tunstall via mijn telefoon haar mond even houden en bedacht ik allerlei dingen die ik eerder al tegen anderen had gezegd. “Waarom híj en niet Ghadafi of Castro?” Op het plein bij het Rembrandttheater en de AH To Go zag ik dat ik nog ruim tijd had om een andere zaak te zoeken, maar stond weer minuten na te denken wáár.

Ten einde raad ging ik maar naar Plato, die hoewel de naam anders doet vermoeden tegenwoordig vooral cd's verkopen. Daar was een niet eerder opgemerkt 'tweedehands platen vijf euro of minder'-hoek ingericht, die ik al gauw door stond te kijken. Ik vond onder andere de originele plaat van Sergio Mendez met 'Mais Que Nada' erop, een best-of-Trini Lopez en het Cock Robin-album waar Remember The Promise You Made op staat, dat ik hoewel ik het geen koopwaardig album vond toch op mijn stapeltje legde, omdat de hoes gesigneerd was door de bandleden. Vergane glorie: vijf euro.

Een medewerker van Plato liep langs en zei “lekker platen aan het uitzoeken?”
“Ja”, reageerde ik wellicht wat bruusk, “de eigenaar van DaCapo is dood!” De glimlach op het gezicht van de jongen verdween.
“Ik weet het. Hij voelde in februari pijn, ging naar de dokter, en al in juli overleed hij aan kanker.” De jongen bleek bij de begrafenis aanwezig te zijn geweest en vertelde dat er zelfs Spanjaarden, Italianen en Noren waren gekomen. Hij drukte me op het hart, zelf DaCapo ook de beste zaak van het land te hebben gevonden.
“Gelukkig houden zijn vrouw en vrienden de zaak nog wel een tijdje open, op donderdag, vrijdag en zaterdag. Maar dat is maar tijdelijk en kan à la minute ophouden. Dus als je een zak geld hebt...” hij grijnsde meewarig, evenals ik. “Nee, helaas. Kaalgeplukte student.”

Had ik tigduizend euro gespaard of een rijke pappie, dan was plots mijn droom – een platenzaak, maar specifiek, díé platenzaak, hebben – bewaarheid, nu rekende ik slechts 22 euro af en liep ik terug naar de bieb om nog eens scanners te gaan zoeken. Die vond ik. Het enige ding dat er stond leek uit de Steentijd te komen en nam er per twee A4'tjes twéé hele minuten voor, om de pagina's van onze ninetiescollega's in te scannen. Na een half uur en één magazine verder had ik het wel gezien, uploadde ik de pagina's naar mijn Dropbox en pakte ik wederom in. Ik las in de inmiddels al te laag staande namiddagzon op een bankje nog een paar dozijn pagina's Sjeekspeer, alwaar ik, hoewel geconcentreerd op de tekst, afwisselend moest denken aan DaCapo, Plato en de incidentele te aanbidden muses die voorbij liepen.

Om half zeven had ik afgesproken voor koffie of iets anders met een vriendin, in café De Zaak, aan het Stadhuisplein. Ik zat daar een Janskerkhofs broodje Mario te nuttigen op een bankje, temidden van enthousiast fotograferende toeristen en een enkel Hollands stelletje van on-Hollandse komaf, toen ik plots in mijn rechterooghoek een man in een beige pak aan zag komen lopen. Hij liep vrij snel, had een bril op, en knikte vriendelijk lachend naar specifíek mij. Ik vroeg me af of hij mij, of ik hem, ergens van kende en ging op het bankje staan om hem de fietsenkelder in te zien lopen.

“Aleid-fúcking-Wolfsen!” – dacht ik. Hij was al verdwenen in de donkere krochten van het stadhuis waar ongetwijfeld ook de duizenden VERBOTEN kranten liggen met onaardige artikelen over Aleid (als er niet allang een leuke bedrijfsbarbeknoei mee gehouden is), voor mijn verbazing in voldoende mate had plaatsgemaakt voor genoeg bijdehandheid om iets onaardigs te zeggen of roepen.  Tevens leek het me duidelijk dat hij mij zou censureren voor ik überhaupt had bedacht wát ik zou moeten zeggen. Net toen ik klaar was met het iFaidsboektubetweetdiglikehyveyoublog2.0spamspheren van een berichtje over zijn leugenachtige grijns en corrumperende krijtstreepje, kwam vriendin Fleur aanfietsen.

Geamuseerd las ik mijn broers reactie over Faaleid Wolfszoon, de plucheplakkende homowegpestgedoger, en besprak ik dezelfde dag met haar als ik die tot nu toe met u heb gedeeld. Na de redactievergadering zit ik nu thuis alweer op een níeuwe dag dit stuk af te typen, omdat ik op de een of andere manier de drang voelde het op te schrijven. Bij deze dus ter notificatie: wie ook geld heeft, red DaCapo, de beste platenzaak en -kelder van ons land, daar de sympathieke eigenaar vanzelf véél te vroeg is overleden; daarnaast, alle oud-Utrecht-studenten zouden de nieuwe bieb en het mooie 'schoolpleintje' dienen te inspecteren; ten laatste, Aleid Wolfsen. Om er nog een soort clou aan te verbinden:

Dat díe eikel nog aanblijft, is mij een raadsel. Als een soort Bush wist hij in een frauduleus en ondemocratisch referendum tussen een onwillige PvdA'er en hijzelf het burgemeesterschap te winnen, om vervolgens een hele reeks van volslagen debiele beslissingen te nemen, waar de coalitiepartijen hem niet voor straffen – de normaal bijdehante en progressieve D66 en GroenLinks, altijd mijn voorkeur boven PvdA genietend, stellen hier enorm teleur. Aan de andere kant was Femke Halsema nog geen week nadat ik met haar heb gesproken afgetreden, dus wie weet...