Hebben we nog gevoel in ons donder?

Zelf maakte ik het een paar jaar geleden ook mee. Mijn vader was de laatste van mijn ouders die heenging. Hij stierf in de zomer van 2007. Een week na de uitvaart stond ik met mijn ziel onder mijn arm voor de deur van mijn ouderlijk huis. Ik zag verschrikkelijk op tegen wat me te wachten stond achter die vertrouwde voordeur. En terecht, want de onaangename verrassingen begonnen al op de deurmat.

Tussen de post van belastingdienst en pensioenfondsen ook een brief van de ziektekostenverzekeraar, gericht aan mijn vader. Hoe zijn laatste ziekenhuisopname bevallen was en of ze hem een paar vragen daarover mochten stellen? Foutje, oké, maar ik klom toch gelijk in de telefoon om de afzender te laten weten dat ik heel kort kon antwoorden op hun eerste vraag: slecht. En of ze zo vriendelijk wilden zijn om meneer als overleden te registreren zodat zulk soort pijnlijke post in de toekomst voorkomen kon worden. Zij beloofden beterschap en ik aanvaardde excuses. Totdat ik twee weken later een vrolijk gebloemde ansichtkaart van de mat raapte. Van de ziektekostenverzekeraar, gericht aan mijn vader. “Heel veel dank voor uw medewerking aan onze enquête en we hopen u nog lang van dienst te kunnen zijn”, las ik verbijsterd op de achterkant. Het telefoontje dat daarop volgde was iets minder vriendelijk.

Bij het energiebedrijf ging het minder soepel. De eerste opzegging werd gevolgd door een nieuw maandbedrag, de tweede door een bevestiging van een adreswijziging, de derde door weer een nieuw maandbedrag, de vierde door een aanvraagformulier voor een nieuwe aansluiting en de vijfde en de zesde door nog iets in die trant. Het heeft uiteindelijk een halfjaar geduurd voordat het stroomboertje begreep dat een overlijdensakte betekent dat meneer geen behoefte meer heeft aan zijn diensten. Wij vonden het alleen maar onnodig pijnlijk. Maar het mooiste moest nog komen. Ruim een jaar na zijn overlijden kreeg ik een brief, gericht aan de nabestaanden van mijn vader. Ze hadden hem succesvol op het elektriciteitsnet aangesloten. Omdat ik tegen die tijd in staat was om, zelfs door de telefoon, een moord te begaan, nam mijn echtgenoot het over. Of ze zelf ook niet begrepen dat als je een brief richt aan de nabestaanden, dat dan de persoon in kwestie overleden is. En dat hij daar waar hij nu was echt geen elektriciteit nodig had. Omdat meneer namelijk al meer dan een jaar DOOD was. “Ja, dat zal allemaal wel”, klonk er doodleuk aan de andere kant van de lijn, “Maar hij heeft het toch heus zelf aangevraagd.”

Het zijn slechts twee voorbeelden van een hele reeks aan geëmmer die wij moesten doorstaan.

Deze zomer was mijn schoonvader aan de beurt om te gaan hemelen. Hij liet een legioen aan verdrietige familie, vrienden en bekenden achter, maar vooral een totaal ontredderde vrouw waar hij maar liefst een halve eeuw mee samen was geweest. Omdat ze nauwelijks de kracht had om het dagelijks leven weer op te pakken, hielpen wij haar waar we konden met het afhandelen van post en allerlei bureaucratische zaken. Maar voor sommige dingen konden wij haar helaas niet behoeden.

De eerste paniek ontstond toen bleek dat ze haar pinpas niet meer kon gebruiken. Navraag bij de bank leerde dat dat inderdaad kon kloppen. Ze hadden al haar rekeningen geblokkeerd omdat haar mederekeninghouder overleden was. Nu moest ze eerst maar eens gaan bewijzen dat ze inderdaad zijn rechtmatige erfgename is. Gelukkig was de bank wel zo goed haar een nieuwe pas voor haar betaalrekening toe te kennen. Kon ze in ieder geval weer boodschappen doen.

De woningbouwvereniging had ook een verrassing voor haar in petto. Ze werd, drie weken na de dood van haar man, ontboden ten kantore van de huisvester voor het ondertekenen van een nieuw huurcontract. Omdat haar situatie veranderd was. Dat contract bleek opgesteld op haar meisjesnaam. Gefrustreerd liet ze weten dat ze dan wel afscheid had moeten nemen van haar echtgenoot, maar dat ze niet van plan was dat ook te doen van zijn naam die ze al zo lang droeg. En dat dat wettelijk gezien ook helemaal niet hoeft. Achter de balie waren ze onverbiddelijk: “Mevrouw, uw man is dood, dus bent u ongetrouwd. U mag zijn achternaam niet meer gebruiken.” Dus zette ze snel haar handtekening in de hoop daarmee van het gezeik af te zijn. Dat bleek niet het geval. Een boze baliemedewerker legde haar een nieuw exemplaar van het document voor met de dringende instructie om haar getrouwde naam weg te laten, ook uit haar handtekening.

Een paar dagen later ging ze echt door het lint toen de ziektekostendeclaratie die ze ingestuurd had, afgewezen werd. Nu wist ze zelf ook dat er wat uit te leggen viel. De gemaakte kosten zouden alleen vergoed worden indien de verzekerde terminaal was. En dus pakte ze de telefoon en draaide het nummer van de verzekeraar. “Ja, hoor eens,” bitste het grietje aan de ander kant, “wij kunnen natuurlijk niet ruiken of uw man terminaal was. Dat moet u dan eerst maar eens bewijzen” en knalde vervolgens de hoorn erop.

Ook hier weer: slechts een greep uit de extra dotten zout in de toch al zo pijnlijke wond.

Vorige week zondag vonden wij een zielig hoopje ellende in een tweepersoonsbed. Ze huilde dat ze het moe was; het gemis, maar ook het gedoe en gezanik, het geëtter en geëmmer. En vooral de botte reacties van mensen die menen op een manier die van ieder greintje empathie gespeend is, te moeten reageren op iemand die haar wereld beheerst ziet door verdriet.

En daarom vraag ik me af of dat niet anders kan. Kunnen we niet gewoon wat medeleven tonen met elkaar, ook al kennen we elkaar niet? Kunnen we niet wat vriendelijker reageren op elkaars vragen en noden, zeker in zulk soort situaties? Kunnen we niet eens laten zien dat we nog wat gevoel in ons donder hebben voor iemand die het in emotionele zin toch al niet zo breed heeft? Want leuker kunnen we het dan wel niet maken, wel menselijker. Toch?