Oh kut, het is af

En dan is het ineens af, na een halfjaar ontroering, gevloek, getier, geprop, gescheur en voorzichtig gejubel. Terwijl ze in Amerika proberen het schuldenplafond hoger te krijgen, zakt hier het plafond traag naar beneden en komen de muren langzaam maar gestaag op me af. In de printer ligt een stapel papier. Het is af. Het allerliefst zou ik de vellen een voor een in de brand steken. Ik doe het niet.

Van beneden haal ik een fles wijn en een nieuw pak sigaretten. Ik ga weer aan mijn bureau zitten. Met de afstandsbediening klik ik de geweldige cd Marbles van Marillion nog eens aan. Dat moet ik nu luisteren, niets anders. Die plaat staat immers aan de basis van dit hele project. Ik schenk me een glas wijn in, steek een sigaret op en grijp het pak papier uit de printer. Oh kut, het is af.

Iedereen gaat het belachelijk vinden. Alsof iemand zit te wachten op dat geschreven geratel van mij. Maar de meelezers zijn enthousiast. Ze liegen. Omdat ze me redelijk kennen en niet kritisch durven te zijn. Waarom donder ik het niet gewoon rechtstreeks in de container? Dat zal niet de eerste keer zijn. En alles wat daarna kwam, was altijd beter. Als ik het nu wegflikker, kom ik vast met wat beters op de proppen. Maar ik ben er trots op. Ik heb er keihard aan gewerkt. Waarom ineens die twijfel? Ze gaan het slecht vinden. Het is nog lang niet goed genoeg.

Het pak papier weegt redelijk zwaar. Ik leg het voor me. Met mijn handpalmen druk ik tegen de zijkanten. Zacht klop ik tegen de stapel, net zo lang dat de stapel heel net en strak is. Dan doe ik hetzelfde met de boven- en onderkant.
Ik steek een sigaret aan en inhaleer diep. Ik kijk naar de dik gedrukte letters op het voorblad. Ik zie het zwart op wit. Ik lees niet. Ik weet wat er staat. Het openingscitaat, uit Fantastic Place van Marillion.

Take me to the fantastic place
Keep the rest of my life away
Take me to the fantastic place
Keep the rest of my life away

...the moment outside of real life 

Daar ging het allemaal om. Take me to the fantastic place. Keep the rest of my life away. Antwerpen. Tussen kerst en oud en nieuw. Toen alles kut was. Ik schreef de eerste zinnen voor dit boek daar. Ik bewerkte het concept overigens als column. Daar kreeg ik toch best goede reacties op? En de definitieve versie is veel beter dan die column. Waar ben ik bang voor? Het ging niet zo best met me toen ik het schreef. Wie zit erop te wachten? De zoveelste verhalenbundel van een schrijver die zich slecht voelde. Wie zit daar nog op te wachten? Moeten die verhalen niet allemaal veel vrolijker? Heb ik wel genoeg grappen gemaakt? Heb ik een jankbundel geschreven? Zou ik het zelf willen lezen? Iedereen gaat het vreselijk vinden, maar zeggen dat het schitterend is omdat ze niet eerlijk durven te zijn.

Ik leg het eerste blad opzij en lees op de tweede pagina de eerste zinnen van het openingsverhaal. Ik moet glimlachen, ik lees zoals het was in Antwerpen. Zonder fictie, zonder opsmuk.
En naarmate de nacht vordert, ik me voor de zoveelste keer door de verhalen worstel, de fles wijn net als de doos sigaretten steeds leger raakt, begin ik me weer trots te voelen. Ja. Misschien vindt iedereen het kut. Dat is dan maar zo. Ik heb de verhalen geschreven die ik graag wilde vertellen.
Het is diep in de nacht als ik naar bed ga. Ik ben dronken, maar voel me gelukkig. Het is af. Het is eindelijk af. De rottigheid is eruit. Hierna ga ik blijer schrijven, met grappen en geestigheden.

De volgende dag verstuur ik met een kater het hele pakket naar mijn favoriete spellingchecker. Nog heel even en dan mag ik het presenteren. Ik ben trots. Denk ik.