Hete Nacht (IV)

'All of this in one man'
- Neal Morse (Spock's Beard)

*

Hete Nacht (I)
Hete Nacht (II)
Hete Nacht (III)

*

Niet veel later passeerden we 'De Piramide'.
"Dit is die nette vreetschuur," zei ik. "En daar, drie panden verder is 'Dalida', dat duistere hol."
We liepen drie panden verder, ik deed de deur open en ging haar voor. Het was er donker.
"Wil je hangen of zitten?" vroeg ik.
"Zitten."
"Dan gaan we zitten."
We trokken onze jassen uit, hingen die over een paar stoelen en gingen zitten aan een tafeltje dat bedekt was met een doorzichtig plastic tafelkleed.
"Ik moet eerst eens pissen," deelde ik mede en ik stond weer op.
Eigenlijk moest ik geweldig nodig en het herentoilet was bezet. Ik had het voorgevoel dat ik het niet lang meer hield en snelde naar de dames. Die was vrij.
Toen ik klaar was en de deur weer opende, botste ik bijna tegen een bebrilde jonge vrouw op. Ze droeg zo'n kanten kraagje.
"O!" schrok ze. "Ik denk dat u de verkeerde wc heeft gekozen."
"Welnee," zei ik luchtig, "maar de mannenplee is bezet."
Snel liep ik naar Mirror Eye. Een oberachtige Egyptenaar stond bij ons tafeltje.
"Wat wil jij drinken?" vroeg Mirror Eye. "Nog een bier?"
"Doe maar," zei ik.
"En voor mij een cola," zei ze tegen de ober.
"En heeft u verder al een keus kunnen maken?" vroeg deze.
"Ik een gewoon broodje shoarma," antwoordde Mirror Eye.
"En voor mij een shoarma met kaas, graag."
De Egyptenaar schreef alles op en liep naar de tafel tegenover ons, waar een stuk of wat lui van tegen de dertig zaten. Daar nam hij opnieuw bestellingen op.

De deur ging open en een tweetal jongens kwam binnen. Ze moesten zich staande houden aan de deur en de tafels. Hun ogen en hun bleke gezicht verrieden dat ze zo zat waren als een aap. Mirror Eye keek om om te zien waar ik naar keek.
"Dat gaat lekker," zei ze.
"Zeker als ze hier ook nog gaan eten," vulde ik aan. "Dan krijgen we weer een verhaal van een kotsend creatuur, alleen is het dan geen langharige teckel, maar een jongmens."
De twee jongemannen waggelden naar achteren, waar ze aan de bar gingen hangen. Het wijf met het kanten kraagje kwam van achter langs ons en ging bij het groepje dertigers aan het tafeltje tegenover het onze zitten.
Ik vertelde Mirror Eye van het wijf met het kanten kraagje. We moesten er samen om lachen.
Een blanke vrouw kwam met een dienblaadje de drankjes brengen. Ik kreeg mijn bier en Mirror Eye haar cola. In blik. Alles was hier in blik.
"Dan ben ik benieuwd waar het vlees vandaan komt," was mijn poging om weer eens leuk te wezen.
Op het blaadje van de blanke serveerster stonden ook nog twee glazen melk. Die zette ze op de tafel tegenover de onze. Dat Mirror Eye aan de cola was: à la. Die moest mij nog veilig naar huis brengen. Maar midden in de nacht een glas melk bestellen, dat ging me te ver.
Mirror Eye had door dat ik me zat te verbazen.
"Melk?" fluisterde ze naar me. "Wie drinkt er nu nog melk?"
"Sodemieter op," zei ik hardop. "Ik zit me hier te bezuipen, ja?"
Ik probeerde mijn blikje Heineken te openen, maar dat ging niet echt gemakkelijk.
"Dat gaat niet echt gemakkelijk, hè?" vroeg Mirror Eye.
"Het is niet wat je denkt," verdedigde ik me. "Zó snel ben ik nu ook weer niet bezopen. Maar ik ben gewoon blik niet gewend."

De Egyptenaar kwam ons lamsvlees brengen en als saus kozen we enkel die met knoflook.
"Brusselmans drinkt geloof ik wel al zijn bier uit blik, hè?" was haar volgende vraag.
Het was bijna zover. Voor ik het wist was ik met Mirror Eye verwikkeld in een gesprek over Herman Brusselmans en van daaruit ging het over Engelse comedy-series op televisie en toen hadden we het over het begrip satire in zijn algemeenheid en daarna spraken we over het genie Zappa en uiteindelijk wisselden we ideeën en meningen uit over opnieuw Brusselmans.
"Shit," dacht ik onder het vele praten, "wat gebeurt hier? Ik zit te converseren met een belangrijk iemand. En het gesprek gaat niet over zomaar iets. Nee, het gesprek gaat over belangrijke zaken. Het gaat over twee van mijn helden. Mirror Eye is werkelijk belangrijk."

Daar gebeurde het. Ik wilde haar opeens vertellen waarom ik Zappa zo bewonder en waarom zo lijk op Brusselmans (omdat ik ook zo labiel ben, veel verliefd word en daarmee mijn nedergang bespoedig, en omdat er jerrycans alcohol in mij verdwijnen). En plots wilde ik haar ook vertellen van mijn hele leven. Ik wilde haar vertellen van mijn jeugd, waarin ik de kans niet kreeg om te spreken; van de redenen waarom ik zo geworden ben zoals ik ben; van mijn eerste echte vriendinnetje dat zo plots uit mjn leven verdween; van de drie jaren eenzaamheid die daarop volgden; en van al mijn onzekerheden en angsten aangaande het vaderschap, aangaande de verantwoordelijkheden die ik draag in alle relaties die ik met mensen heb en aangaande het Leven Zelve. Ik wilde haar vertellen van het afweermechanisme dat ik door al die onzekerheden en angsten in mijn leven heb opgebouwd: het bijna perfecte afweermechanisme van mijn scherpe tong en mijn botte bijl, waarmee ik haar dagelijks confronteerde en dat haar kennelijk wist te amuseren. Ineens wilde ik haar vertellen van mijn verliefdheden op al mijn vrouwen en vooral de verliefdheid op Eline, op Marie-Antoinette, op Gerdox, op Cy en vooral, vooral op de vrouw die ik altijd 'mijn vriendin' noem, maar die 'mijn vriendin' helemaal niet is: Marianne. Ik wilde haar vertellen hoe ik Marianne vier jaar geleden ontmoette, hoe ik verliefd op haar werd en dat ik verwachtte dat deze verliefdheid ook wel weer zou wegebben net zoals al mijn andere verliefdheidjes, maar dat deze verliefdheid op Marianne al snel chronisch bleek te zijn en dat terwijl ik zo goed weet dat ik nooit met haar zou willen en kunnen samenleven en zij ook niet met mij, maar dat ik ondanks dat tot in lengte van levens verliefd op haar zal blijven en dat ik zo steeds weer geconfronteerd word met het begrip teleurstelling, omdat Marianne niet met mij meeloopt maar met een andere klootzak, maar dat ik desondanks tot in de eeuwen der eeuwen (amen) met Marianne wil praten en schrijven en lachen en gelukkig wil zijn en teleurgesteld wil worden, simpelweg omdat me dat iedere keer weer doet beseffen dat ik gewoon weer naar huis ga waar het ware geluk van mijn vrouw en mijn kind op mij zit te wachten zodat ik uiteindelijk altijd zal moeten concluderen dat ik mijn halfzachte verliefdheidjes voortdurend nodig heb om steeds weer voor ogen te krijgen dat al dat onbereikbare geluk, dat ik dat allang heb, maar dat ik om een of andere duistere reden weiger om dat te accepteren. Ik wilde haar dit allemaal vertellen. En meer.
Maar mijn shoarma kaas was op. Mirror Eye had haar bordje allang leeg.
Ze wilde afrekenen, maar ik wierp vijfentwintig gulden op de toonbank, zei tegen haar en de Egyptenaar dat het goed was en hield de deur voor haar open.

Het was niet ver naar het station en de bus stond al voor ons klaar. Opnieuw was het erg druk, maar er was nog ruim plaats om te zitten.
We zeiden niet veel. Ook niet toen de bus voor ons stopte, we uitstapten en terugliepen naar mijn huis. We hoefden ook niet veel te zeggen, want ik wist dat we al genoeg gezegd hadden en ik wist ook dat alles wat ik haar nog wilde zeggen, dat ik dat niet nu moest doen, omdat we al zoveel gezegd hadden.
Ik draaide het slot van mijn voordeur open. Eline was nog wakker. Er werd heen en weer gevraagd hoe het was geweest. Het was bij alle partijen leuk geweest.
"Nou, dan ga ik maar," begon Mirror Eye en ze pakte haar autosleutels. Ik peuterde haar cd uit mijn jaszak en gaf die aan haar. Stilzwijgend begeleidde ik haar naar buiten.
"Nou, ik doe deze deur dicht," zei ze toen we bij mijn buitenpoort waren aangekomen, "en dan zie ik je maandag weer."

Maar deze keer pakte ik het heel anders aan. Ik liet haar zo maar niet gaan. Ik liep met haar mee naar haar auto. Ze stapte in, riep nog een laatste groet en deed het portier dicht.
Daar draaide haar auto van mij weg. Daar draaide ze de donkerte in.
En terwijl ik haar nazwaaide, dacht ik aan de vraag die ik Mirror Eye zo graag wilde stellen. De vraag die ik trouwens ook zou willen stellen aan Eline, aan Luc, aan Marie-Antoinette, aan Gerdox en aan Cy; de vraag die ik vooral, vooral vooral zou willen stellen aan niemand minder dan de eeuwige Marianne: "Zul je mij altijd graag zien?"

(Wordt vervolgd. Volgende week de epiloog.)

-

Apeldoorn, juli 1997