Stoempen tegen kanker

Ik herinner me zomers in Frankrijk, lang geleden, toen papa nog de rivier over peddelde en mama nasi maakte op het butagaskomfoortje in de bungalowtent. De dagen waren lang en vol van zand en water. En vaak waren we ergens waar we een glimp op konden vangen van het grootste wielerevenement van Europa: de tour de France. Verscholen tussen de benen van papa en mama zag ik honderden fietswielen in een hypnotiserend patroon langs schieten. Wie er op die fietsen zat, wist ik niet en het kon me eerlijk gezegd niets schelen ook. Wie waren die mannen en waar gingen ze naartoe? Waar ik naartoe ging, dat wist ik wel. Zo snel mogelijk weer naar emmertje en vormpjes in de rivierbedding. En ’s avonds, als ik met gloeiende wangetjes in mijn slaaptentje lag, luisterde ik stilletjes naar de volwassenen in de voortent terwijl ze praatten over diezelfde fietsmeneren en dat waar ze kennelijk naartoe gingen, met het mooiste Franse woord dat ik ooit gehoord had: Alpe d’Huez. 

Ik herinner me de zomer van 1989. Hoogzwanger en met zwangerschapsvergiftiging en andere narigheid op de loer sleet ik mijn dagen met de voeten omhoog en de televisie aan, in afwachting van wat spoedig mijn eerstgeborene zou zijn. De dagprogrammering was nog niet wat het nu is en ’s middags had ik geen andere keus dan af te stemmen op de schier oneindige optocht van mannen die kromgebogen over hun stuur tegen de wind zichzelf een weg baanden. Bewegend behang, zo zag ik het. Maar ik kreeg er schik in na een paar dagen toen één Nederlandse naam wel erg vaak uit de mond van de commentator rolde. Gert-Jan Theunisse. Tot mijn eigen verbazing onthield ik plotseling finishtijden, klassementsleiders, truidragers en andere highlights die de tour dat jaar voortbracht. En toen Theunisse die magische Alpe d’Huez als eerste wist te bedwingen, was ik – vanwege een strikt doktersverbod tegen dansen en springen – de eerste die in de telefoon klom om het nieuws juichend aan familie en vrienden te verkondigen.

Ik vergat de plaatsen waar we de tourrenners voorbij zagen komen en ik leerde mooiere Franse woorden. De feitjes en weetjes zakten weg in mijn geheugen, totdat ik er niet meer bij kon. In juli ging de tv uit en de vakantieoutfit aan. Ik vergat te kijken. En soms vergat ik zelfs te fietsen. Tot een paar jaar geleden.

Ik herinner me een interview met een ondernemer die iets nieuws ging ondernemen, geheel belangeloos, maar wel voor de winst. Hij sprak over fietsen en trainen, doorzetten en afzien. De energie die hij daarbij tentoonspreidde, gaf hem vleugels. Nooit heb ik iemand zo enthousiast over een initiatief horen vertellen als die man. En daar was het woord weer, en de berg: Alpe d’Huez die zo moeilijk te bedwingen is, net als die vreselijke ziekte; kanker. Daar lag het verband, vertelde hij, want wat zij als amateurwielrenners ook af gingen zien, het was niets vergeleken bij wat slachtoffers van deze ziekte moeten doorstaan. En daarom doen ze het zes keer. Alpe d’Huez maal zes wordt Alpe d’HuZes. Wat begon als een grap groeide uit tot een serieus evenement, met ‘opgeven is geen optie’ als unanieme strijdkreet.

Morgen fietsen ze weer, die idioten, die fanatiekelingen, die helden van Alpe d’HuZes. Vrijwillig en belangeloos stoempen ze voor de tour de France uit. Ze zullen stuk zitten, ze zullen het asfalt kussen, ze zullen Onze Lieve Heer voor een krentenbol aanzien. Maar ze doen het niet voor niets! Nee, ze doen het voor geld. Geld voor de Kankerbestrijding. Afzien voor een ander, omdat een ander afziet voor zijn leven. “Want je moet het wel voelen, hè”, zei de bevlogen ondernemer toen. En dat vind ik mooi, heel mooi. Daar kan geen bolletjestrui tegenop.