Logeerparadijs (3)

O, ik vergat nog iets dat iedere keer gebeurde als ik kwam logeren. Ik was inmiddels een jaar of tien en kon al ondeugend rekenen. De jongste oom had kippen, twee hokken met elk vierhonderd hennen die iedere dag een fiks aantal eieren legden. Dat eitjes rapen was een hoogtepunt voor ons. Je had toen nog hokken waar de kippen vrij in rondliepen met in het hok legnesten, een stuk boven de grond waarin de eieren werden gelegd. In die nesten, kleine houten kastjes lag kort stro, een hele laag, dus je moest altijd even in het stro voelen of er nog meer eieren verstopt lagen. Op de boerderij werden dan de eieren in trays gelegd, dezelfde kartonnen dingen die nu nog worden gebruikt. 30 eieren per tray en 16 trays in een kist. Wekelijks werden de kisten vol eieren opgehaald. Vuile eieren werden apart gelegd en eens per week netjes gewassen. Dubbeldooiers, dus hele grote eieren gingen apart, want die pasten niet op een tray.

Oom hield het aantal geraapte eieren netjes bij op kaarten: 1 januari 323 stuks, 2 januari 276, enzovoort. Ieder maand twee kaarten vol getallen tussen 200 en 400 per dag. De totalen onder de kaarten zetten werd altijd mijn werk. Als ik eens per jaar kwam logeren lagen er een stuk of 25 kaarten voor me klaar. Tellen jochie, en denk er om, geen fouten, daar houden de omes niet van. Ik werd aan de tafel gezet met een potlood en zonder kladpapier. Gewoon doortellen, uit je hoofd de tussentotalen bijhouden. Je ziet het voor je, groep 6, toen een klein manneke, nogal timide, rekenen en géén fouten maken. Appeltje eitje? Nou nee, die rotkerels maakten het extra moeilijk door meteen wanneer ik aan de klus begon een reusachtig interessant gesprek aan te knopen. Ha leuk, even luisteren, dan ga ik zo weer verder met mijn werk. Ja, dat kon je net denken. Zo gauw mijn potlood stopte werd mij vromelijk vermaand om toch vooral door te werken. Dus moest ik bij het rekenen op de een of andere manier een bochtje zien af te snijden. Een voorgeschiedenis had ik al op dat gebied, want ik kon de meester op school tot wanhoop drijven door heel ver binnen de tijd de zoveelste tien voor rekenen te halen. Op een gegeven moment kreeg ik de opdracht om alle getallen van 1 tot en met 100 bij elkaar op de tellen. Hij hoopte dat ik daar een halfuurtje mee bezig was, maar dat liep minder goed af voor hem. Ik zag namelijk vrijwel meteen dat de twee getallen meteen onder en boven vijftig, het middelste getal, samen honderd waren, de twee getallen daarnaast ook, dat was dus vijftig keer honderd plus vijftig, samen 5050.Twee minuten werk, klaar.

Hee, ik kon dat optellen van die stomme getallen eigenlijk best op eenzelfde manier aanpakken. Ik had de mazzel dat op de eerste kaart die ik zo aanpakte het gemiddelde aantal eieren 300 leek te zijn. Maal 30 dagen maakt 9000 eieren. Kijk, de eerste dag had ik er 323, dus 23 meer dan 300, de tweede dag 283, dus 17 tekort, verschil nog maar 6. Het kwam erop neer dat ik nu met getallen van twee cijfers rekende, dat kon ik wel uit mijn hoofd, dus ik was heel gauw klaar. En kon onderwijl lekker luisteren naar al die geweldige verhalen. Bij de derde of vierde kaart kwam ik erachter dat ik beter goed kon kijken naar het gemiddelde aantal eieren want dat was vaak lager of hoger dan 300, bijvoorbeeld 310 of 280, maar verder was het allemaal best te doen. Het was pokkenwerk, maar het hielp mijn rekenkunde enorm veel verder. En de meester op school liet me steeds vaker andere karweitjes doen, zoals boeken kaften. Ook dat kan ik nog steeds heel goed.

Allemensen, wat een paradijs was het voor ons, daar bij oma. Vergeleken met thuis vreemd maar heel lekker. Iedere klant-boer die er met koffietijd toevallig nog was ging mee koffiedrinken. Verhalen die je dan hoorde, geweldig. Alleen, later kwamen dan de roddels. Die vent deugde voor geen kwartje want hij was te stom om voor de duvel te dansen. Die vent was boer maar geen boer. En die deugde al helemaal niet, want die jaagde zelf en als de omes gingen jagen moesten ze een heel eind omlopen om langs zijn jachtgebied te komen. Bovendien kon hij helemaal niet schieten, de hazen leden allemaal vreselijk totdat ze eindelijk het loodje legden. Voor onze premature oortjes werd de ene na de andere boer vakkundig gefileerd. We waren wel zo werelds dat we onze opgedane kennis nooit lieten merken als de boer zelf in de buurt was, maar we leerden al vroeg dat roddelen van iedereen en van alle tijden is.

Het machinepark was een voortdurende bron van bewondering. Zo was er een oude Deutz die de nare gewoonte had op hol te slaan. Het binnenwerk van de dieselmotor was zodanig gaar dat het ding soms op de smeerolie ging lopen, en dan was het hek van de dam. Dan reageerde de trekker niet meer op het gas maar maakte steeds meer toeren, tot ver boven het maximum. Op de normale manier uitzetten ging ook niet meer, het ding kwam alleen maar tot stilstand als je opzij van de motor de kleplichter bediende. Dus de berijder van de Deutz moest in zo’n geval als de wiedeweerga uit het zadel, van de trekker springen en de kleplichter bedienen. Anders knalde de hele trekker subiet uit elkaar, en dat moest vermeden worden. Later gebruikte een zwager, ook boer nog jaren die trekker op zijn bedrijf, en ook hij kwam soms vliegensvlug van de trekker af om verder onheil te voorkomen. Ik had dat gedoe al een paar keer aanschouwd en vroeg ome Teun op een keer heel onschuldig of hij het niet zo kon fabrieken dat je de kleplichter vanuit het zadel kon bedienen. Het was duidelijk de verkeerde vraag op de verkeerde tijd – ik kreeg een grauw als antwoord.

Vroeg in de jaren vijftig, ik was misschien zes jaar, ben ik een keer echt bang geweest voor een trekker. Dat was een nieuwe Lanz Bulldog. Het ding maakte zo’n onvoorstelbare herrie dat zelfs de omes hem staandebeens afkeurden. Ik weet nog dat ik binnen bleef als dat ding draaide. Vreemd genoeg weet ik verder weinig meer van de trekker die de omes zelf hadden nadat de Deutz naar de zwager was vertrokken. Het zal dus wel niet al te opzienbarend zijn geweest. Nee, dan een buurman die heel vaak kwam kletsen, die had een Willies jeep uit de oorlog waarmee hij overal heen reed. Het ding lag zo vol rotzooi dat hij er zelf maar net in paste, maar van opruimen kwam het nooit. Machtig, zo’n jeep, dat was het wel. De omes hadden zelf in 1952 een nieuwe Mercedes aangeschaft, een 170 diesel. Vooroorlogs model met grote spatborden, zwart van kleur. Het ding is later gerestaureerd en waarschijnlijk nog steeds op de boerderij aanwezig. Ik weet alleen nog dat tachtig toch wel een giga snelheid was voor die koets. Ja, wat wil je ook, met wel 40 peekaa onder de motorkap.

Ik denk dat begin jaren zestig het koeien houden en kaasmaken ten einde liep. De stal kwam leeg te staan, de oogst van het land werd verpacht. De meeste dochters vertrokken met een man, o wonder. Alleen de oudste dochter bleef thuis, met drie ongetrouwde broers en oma. Afgezien van de kippen van de jongste broer was er dus geen vee meer, reden om naar een nieuwe inkomstenbron om te zien. Misschien was het alleen maar bezigheidstherapie, want de smidse was er ook nog, een druk en redelijk lucratief bedrijf. Op dat moment bleek de gemeente behoefte te hebben aan een vuilstortplaats. Dat ging toen heel anders dan nu: als je een weiland had, een stuk verwijderd van je boerderij, groef je de grasmat weg tot twee meter diepte waarbij je de sloten in stand hield. Dus langs de sloten bleef de zaak zoals die was, er kwam alleen een wal van uitgegraven aarde te liggen tussen het grote gat en de sloot. De vuilniswagens stortten eerst de brede sloot naar de vuilstortplaats dicht met troep. De omes kochten ergens een enorme oude bulldozer van Russische makelij waarmee de oudste oom de vuilnis glad schoof en verdichtte. Uiteindelijk werd dan de stort afgedekt met een laag aarde. De wagens moesten dus langzamerhand steeds verder richting weiland rijden om hun rotzooi te storten. Iedere dag kwamen er hele rijen wagens hun lading lossen die dan door oom werd glad geschoven en geplet. De bulldozer werd algauw voorzien van een naam: Mientje de locomotief. Met die vuilstort was eindeloos veel te beleven, maar dat komt volgende keer.