Het vuur ontketend (1)

Het grote hek sloeg achter me dicht.
"Potdomme, dit lijkt wel een klassieke scène uit een slechte film." Ik dacht het bijna hardop. Ondertussen dacht ik bijna altijd hardop. "Daar sta je dan, Johan. En daar ga je. De vrijheid tegemoet."
Langzaam liep ik weg van het hek en het gebouw dat erachter stond. Ik had niet eens het idee dat ik iets vertrouwds achterliet.


"Verende tred, zo noemen ze dit toch?" zei ik, terwijl ik in de richting van de bushalte liep. Aan het hokje hingen posters die reclame schreeuwden voor producten die ik niet kende.
Bij de bushalte stond een man met een lange regenjas aan. Op zijn hoofd droeg hij een geruite boerenpet. Dat ze nog bestonden. De man keek mij aan. Ik zette mijn weekendtas op het bankje en stak een sigaret op. Die smaakte. Een koude novemberwind sneed door mijn te dunne jas.
"Hij is laat," zei de man.
"Wie?" vroeg ik.
"De bus."
"Ik heb alle tijd."
De man antwoordde niet meer. Daar kwam de bus. De man stapte in, liet zijn rode strippenkaart stempelen en liep door naar de invalidenplaats.
"Waar moet u heen?" vroeg de chauffeur, terwijl hij met zijn stempel zwaaide.
"Geen idee," zei ik. De buschauffeur keek raar op. "Doe maar naar het centrum."
"Heeft u een kaart?"
"Nee."
"Dat is dan drie twintig." Hij scheurde een kaartje van zijn blokje af, legde die neer en stempelde hem af.
"Geld." Ik graaide in mijn broekzak en vond de vijf briefjes van tien. Ik pakte er een van het stapeltje en gaf die aan de chauffeur. Een briefje van vijf en wat losse muntjes kreeg ik terug.
"Bedankt." Iets verderop was een plekje vrij. De bus ging rijden. Ik zette mijn tas op de bank en ging ernaast zitten. Vlak achter de boerenpet.

Hier herkende ik het. We kwamen in het centrum. Ik drukte op het knopje. Niet veel later stopte de bus. Ik stapte uit. Een miezerregentje was begonnen. Met een zwaai hing ik de weekendtas over mijn schouder.
"Goed. Dorst." Ik keek om mij heen het plein rond. "Waar is ook weer ... ? O ja, daar."
Ik passeerde mensen. Mensen passeerden mij. Het deed me niets. Ik voelde me opgelucht, maar ook wat wezenloos. De regen was weer gestopt en de zon scheen nu. Ik had nog iets meer dan zesenveertig euro.

- Franco had spullen binnen weten te laten smokkelen. Hij deed zich eraan tegoed. Wat leek op een gewoon sjekkie, zat boordevol ander spul. Het maakte hem helemaal gek. Ik heb nog nooit iemand zo door het lint zien gaan. Hij schopte en sloeg zijn slachtoffer. Koert was wekenlang uitgeschakeld. Hoe ik het voor elkaar kreeg, weet ik niet, maar ik wist bij Franco uit de buurt te blijven -

De deur klemde. Ik zette mijn schouder ertegenaan en duwde. Zuchtend ging hij open. Het café was grotendeels leeg. Aan een tafeltje zat een jong stelletje zachtjes te praten. Er klonk een Nederlandstalig lied door het lokaal. Achter de toog stond Rein. Hij was ouder en dikker geworden.
"Nee maar!" riep hij. "Wie we daar hebben? Als dat Johan Huiskamp niet is! Goed je weer te zien."
"Het genoegen is geheel wederzijds," zei ik. Hij kwam achter de toog vandaan en sloeg me op de schouders. We keken elkaar aan en knikten.
"Biertje?"
"Het is nog wat vroeg, maar vooruit."
Rein ging weer achter zijn toog en deed daar zijn werk.
"Hoe staan de zaken hier?" vroeg ik.
"Alles is minder," was zijn antwoord. Hij zette een pilsje voor mijn neus. "Maar ik mag nog niet klagen."
"Het is hier wel stil."
"Ja jongen, de mensen blijven weg. Het begon al met die euro. Toen gingen ze allemaal thuis zitten zuipen. Maar gelukkig heb ik genoeg vaste klanten om het hoofd boven water te houden."
"Mooi. Een café als dit is toch een soort thuis."
"Vroeger was alles beter," zei Rein.
"Dat durf ik niet te beamen."
"Wat ga je doen?"
"Geen idee nog," zei ik. "Eerst maar eens wat zaken op orde brengen."
"Johan! Jij hier? Hoe gaat het met jou?" klonk plots een stem naast mij. Ik keek en was niet eens verbaasd.
"Muriël." Ik heb dat altijd een belachelijke naam gevonden.
"Lang niet gezien, zeg! Waar zat je al die tijd?" Het leek of haar stem oprecht opgetogen was.
Ik haalde mijn schouders op.
"Je bent toch niet weggevlucht uit angst om dingen te moeten goedmaken?"

- Kon ik iets goedmaken? Kan ik überhaupt nog iets goedmaken van wat ik in mijn leven allemaal fout heb gedaan?
Franco. Kokhals. De liefdeloze manier waarop hij met seks bezig was. Obsessief. Het voor elkaar krijgen werd een doel op zich. Er kwam geen vrouw aan te pas. Als je vroeg of hij op mannen viel, keek hij je aan met een blik die verried dat hij aan het uitzoeken was wáár hij het bestek in je gezicht zou planten. Ik heb het nooit gevraagd. Je moet niets zeggen. Iedereen die iets zegt, heeft iets te verbergen. Dat weet ik nu. Maar vóórdat ik dát wist.
Ik heb ondertussen geboet voor Franco. Lang geboet. Lang genoeg geboet. -

Ik schudde mijn hoofd. "Jij zit nog altijd hier in dit café, Muriël?"
"Ja. Ik ben een hoop klanten kwijtgeraakt. Ahmed heeft voorlopig een nieuw meisje in het huis gezet en ik moet op straat werken nu. Dat is wel even wat anders." Er zat lippenstift naast haar mond. "Tegenwoordig moet ik iedere avond aan de bak om de kost te verdienen."
"Hoe is het met je kind?"
"Kimberley is ondertussen alweer veertien. Het wordt een mooie meid. Ik heb een boel met haar te stellen. Eigenlijk moet ik veel meer thuis zijn om haar op te vangen, maar 's avonds ben ik aan het werk."
"Kinderen."
"Johan? Wil je 's kijken hier in mijn hals? Er zit daar iets, volgens mij."
Ze trok haar blouse wat opzij. Ik legde mijn handen rond haar hals. Zo strak als haar vel op haar gezicht was, zo afstotelijk waren de rimpels en plooien in haar nek. Ik walgde van haar aanblik. Onmiddellijk voelde ik een neiging om haar keel dicht te knijpen, maar ik kon mij beheersen.
"Wat is er, Johan?" vroeg ze.
"Niets."
"Jawel, ik merk het aan je."
"Het is niets. Je deed me even aan iemand denken."
"Ach zo." Ze schikte haar kleding. "Jij nog wat drinken?"
"Nee. Ik moet gaan."

De sleutel kraakte in het slot. Er was niet veel veranderd. Langzaam opende ik de deur, alsof ik verwachtte dat er iets bijzonders achter zou zijn. Dat was er niet. Alles zag er nog hetzelfde uit als jaren geleden toen ik het huis had achtergelaten.
Ik gooide mijn tas op een stoel in de gang. Mijn jas hing ik op de kapstok. Ik liep naar de woonkamer en plofte neer in de luie stoel. In huis was het stil. Ik sloot mijn ogen. Om mij heen klonk geen geluid. "Overal waar ik ben is het stil. De stilte wordt zo langzamerhand een voorwaarde voor mijn omgeving." Ik luisterde naar niets. Toen ik weer om mij heen keek, was het buiten al langzaam gaan schemeren.
"Ik heb zin in een biertje." Ik stond op en ging naar de keuken. In de ijskast stond nog wat, maar het was allemaal ver over de houdbaarheidsdatum.

Volgende week verder...