Moeder, dag

“Nou dag dan”, zei je en je zwaaide. Langzaam verdween je uit het zicht, in je ziekenhuisbed, door de openslaande deuren. Wij waren net zo verbaasd als jij.

“Je lijkt ons mam wel!” zegt zus als ik verstrooid in mijn jaszakken graai en niets anders tevoorschijn haal dan snoeppapiertjes en kassabonnetjes. Ik lach. We hebben het vaak over jou, zij en ik. Over hoe je was, over wat je deed. En over hoezeer we je missen. Missen, het woord doet al even veel pijn als het gevoel. Klinkt het gek als ik zeg dat dat niet altijd vervelend is? Gemis is iets wat je moet voelen. En dat doen we ook.

De mens wikt en God beschikt, die gedachte is weleens bij me opgekomen. Niet dat ik zo gelovig ben, maar het komt het dichtst bij wat ik voel. Een ander noemt het misschien het noodlot of de wet van Murphy. Zul je altijd zien. Heb je alles zo zorgvuldig gepland, zo goed voorbereid, gebeurt er dát. En dát was nu net niet de bedoeling.

Je had nog niet moeten gaan, mam. Niet die kant uit, in ieder geval. Wij zagen je richting Frankrijk gaan met fiets en caravan. In dromen die bijna uitkwamen. Je stond aan het begin van een nieuw leven, met de VUT in zicht en papa aan je zij. Gezond en wel. Met één nier - die van mij, van jullie gekregen - twee levens gered. We gunden je een lang leven, zonder zorgen, want die had je al genoeg gehad. Alles zou anders worden, alles zou goed komen. Maar wat deed je dan in dat ziekenhuis?

Drie weken lang zagen we je nog, bezochten we je in dat ziekenhuisbed, in die ziekenhuiskamer, in dat vermaledijde ziekenhuis. Jij zag ons niet, sprak niet met ons. Wij wel met jou. We vierden Moederdag met jou. De laatste Moederdag. Want Moederdag zonder moeder is gewoon een dag. Een paar dagen later ging je, voorgoed. “Dag”, zeiden wij. Jij niet. Jij had al dag gezegd. Ik zie je nog verbouwereerd de ziekenhuisgang uitgereden worden. “Nou dag dan”, had je gezegd. Ik wist het niet. Jij ook niet. Wij wisten niet dat dat je laatste woorden zouden zijn.

En Moederdag komt en gaat, zoals ik jou zie komen en gaan. En soms, als ik het gemis weer eens wil voelen, dan haal ik dat beeld voor de geest; jij in je ziekenhuisbed met je hand opgestoken. Dan zeg ik “Nou dag dan” en dan zwaai ik naar je. “Dag, moeder. Moeder, dag!”