Beste president

In eenieders geheugen ligt naast de haast dagelijkse verschijnende kop van Barack Obama, de beeltenis van George Bush nog vers voor de ogen. Voor verreweg de meesten zal Clinton ook herkenbaar zijn, en dankzij zijn zoon idem Bush Sr. Bij Reagan zullen de eerste pubers moeten afhaken, al zal zijn reputatie hem ongetwijfeld vooruitstreven. Nixon kennen we van Watergate, Ford zijn maatje, Johnson was de Vietnam-moordenaar, Kennedy “awwww”, Eisenhower en Truman van de Red Scare en de Gouden Jaren Vijftig, Roosevelt als de man die haast op de maand af exact tegelijk met Hitler Amerika bestierde. En all is well.

Toch zal de oplettende lezer één president missen van nu tot 1933: Jimmy Carter, de eenvoudige pindaboer uit Georgia. Na de Watergate-affaire, die de oorsprong is de term '-gate', waar Nixon persoonlijk het FBI-onderzoek naar de wanpraktijken van de Republikeinen stopzette en vervolgens moest aftreden, had de gemiddelde Amerikaan bar weinig vertrouwen meer in de Grand Ole Party van Nixon, Eisenhower en Hoover. De Republikeinen hadden afgedaan. En daar was, godzijdank, de joviale, onschuldige pindaboer uit Georgia, die met een campagne van “Change” Amerika's hart (maar nauw) wist te winnen. “Ik zal nooit tegen u liegen”, bezwoer hij het volk.

En liegen heeft hij niet gedaan. In de vier jaar van 1977 tot Reagan's entree was hij de Commander in Chief, en wist hij opmerkelijk wijs op de volslagen idiote gebeurtenissen wereldwijd te reageren. Dat is hem niet in dank afgenomen. Mede dankzij het zwartmaken van Reagan en de Bushes, tevens door het liever in de vergetelheid geraken van het voor de VS gruwelijk depressieve tijdperk 'de seventies', is Carter één van de minst bekende, en minst gewaardeerde presidenten van de afgelopen halve eeuw. In mijn optiek is dat volstrekt onterecht.

Jimmy Carter is nog steeds de beste president van de VS sinds Franklin Delano Roosevelt.

There, I said it. De beste. Geen Obama, Kennedy of Eisenhower. Dat Kennedy politiek een aardige fuckup was, is dankzij zijn ontijdige dood in de vergetelheid geraakt, dankzij Johnson staat er een Vietnam-muur in Washington, Nixon en Ford hadden we al gehad, Reagan heeft gezorgd voor de huidige crisis, Clinton heeft behalve Lewinsky een hoop inschattingsfouten gemaakt (Black Hawk Down is er zo ééntje, Timothy McVeigh nog één, WTC-'93, USS Cole '00; in Bush' ogen volstrekt onbekwaam dus), Bush en Bush laten we maar buiten beschouwing.

In de seventies had men al jaren last van een economische crisis door stagflatie: weinig tot nul economische groei, hoge werkloosheid en hevige inflatie. Carter probeerde hier iets aan te doen, door als een soort Rutte avant-la-lettre de overheidsfinanciën op orde te brengen en overbodige regelgeving te schrappen. Zonder het belang van de burger en de natuur uit het oog te verliezen, werden regels versoepeld in luchtvaart-, banken-, transport- en communicatieindustrie. Tegelijkertijd werden grote stukken van Alaska tot natuurreservaat gebombardeerd, en werd regelgeving omtrent het dumpen van chemisch afval ingesteld, toen bleek dat 30 procent van de omwonenden van het ernstig verontreinigde Love Canal in New York, chromosoomschade had opgelopen.

Carter was een goudeerlijke, oprechte man met zijn hart op de goede plek. Ook nu nog kun je geen interview met hem bekijken, zonder een bepaalde affectie te voelen – het is zo'n vriendelijke en eenvoudige vent. Dat was meteen het grootste probleem; hij had slechts enkele jaren als gouverneur gediend, en verder weinig ervaring op politiek vlak. Mede door zijn onbezonnenheid bouwde hij veel te veel op zijn buitenlandadviseur Brzezinski, een Koude Oorlog-havik die elke scheet in het buitenland duidde als 'het heimelijk uitbreiden van de invloedssfeer van de Sovjet-Unie.' Toch zijn de grotere problemen van zijn presidentschap daar niet aan te wijten. Hem zelf treft achteraf geen blaam, zoals dat bijvoorbeeld bij Bush wel het geval was. Wel wordt hij enigszins terecht scheef aangekeken voor het steunen van de Mudjahedien in Afghanistan, als reactie (samen met het boycotten van de Olympische Spelen van Moskou, 1980) op de Russische inval in dat land – dit is echter een schoolvoorbeeld van Brzezinski-ingefluisterd denken.

In '79 werden tientallen medewerkers van de Amerikaanse ambassade in Iran gegijzeld. De Iraniërs waren boos op de VS, omdat die onderdak hadden geboden aan hun afgezette sjah. Het was net zo'n ridicule situatie, als wanneer Duitsers in Berlijn de Nederlandse ambassade hadden overrompeld omdat wij in 1918 Kaiser Wilhelm onderdak boden. De andere grote gebeurtenis in '79, de bijna-kernramp in de Three Mile Island-reactor in Harrisburg, Pennsylvania, lag ook niet aan Jimmy zelf. Hij werd er alleen wel enorm impopulair van, werd “besluiteloosheid” en “gebrek aan daadkracht” verweten door de Republikeinen.

Carter wist de situatie echter tot het eind van zijn presidentschap min of meer koel af te handelen. Uiteindelijk zijn de gijzelaars gewoon vrij gekomen. Wie weet wat was gebeurd als Reagan (of Bush) president was geweest gedurende die honderden dagen durende gijzeling – ik gok op een stuk bloedigere afloop. Carter kan verder nog geprezen worden voor zijn Camp David-akkoord tussen Israël en Egypte, het allereerste succesvolle vredesverdrag tussen een Arabisch land en de nieuwe Joodse staat. Daarnaast ondertekende hij een verdrag dat ervoor zou zorgen, dat het Panama-kanaal in 2000 teruggegeven zou worden aan de Panamezen.

Ook op energiegebied was hij visionair: hij creëerde het Departement van Energie, reduceerde de Amerikaanse afhankelijkheid van buitenlandse olie drastisch, predikte aan het Amerikaanse volk dat ze hun “buitensporige angst voor communisme” moesten laten varen, en zette zich -voor, tijdens en na zijn presidentschap- voortdurend in voor mensenrechten (“de vrijheid om te stemmen, godsdienst te beoefenen, te reizen, je uit te spreken, en een eerlijk proces te krijgen”) wereldwijd, waarvoor hij uiteindelijk ook de Nobelprijs voor de Vrede voor toegekend kreeg (hoewel hij steken liet vallen in de mensenrechtenschendingen-erfenis die hij kreeg aangaande de Filipijnen, Perzië en Zuid-Korea).

Toch kon Carter toen hij aftrad trots afsluiten met de notie die ook Thomas Jefferson 160 jaar eerder uitte: “Tijdens mijn presidentschap is er geen enkele druppel bloed van welke burger dan ook verloren door het zwaard van oorlog.” Het mocht niet baten. Hoewel hij werkelijk bijzonder veel (pas later zou blijken, effectief) beleid wist door te voeren in vier jaar, werd hij nadien alleen geridiculiseerd als een naïeve wereldverbeteraar die Iran en de economie verprutste en vooral snel vergeten moet worden.

Geheel ten onrechte dus, als je het aan mij vraagt. Wellicht kunnen degenen die Carters tijd hebben meegemaakt er meer over kwijt, aangezien ik acht jaar na zijn aftreden pas werd geboren; in dat geval, please do.

Post scriptum: ik vond het bijzonder dat enkele dagen na mijn column over (o.a.) 12 Angry Men, regisseur Sidney Lumet kwam te overlijden. Hij maakte ook mijn persoonlijke favorieten Dog Day Afternoon en Network. Het deed mij denken aan het aftreden van Femke Halsema, daags na mijn column over mijn ontmoeting met haar.

What's My Line: Jimmy Carter als Mystery Guest. Verdere TV-tip: Andere Tijden heeft in 2008 een goede aflevering gemaakt over en met Carter.