Altijd de terugwegen

Het was even geleden, maar het is weer zo ver. De terugwegen zijn altijd het ergst. Er zijn weinig plekken eenzamer dan een verlaten station bijna midden in de nacht, terwijl je wacht op de laatste trein die je naar huis zal brengen. Het maakt niet uit hoe leuk de avond was, hoe lekker je gegeten hebt, hoe goed de gesprekken waren, er is altijd de terugweg en op een of andere manier is de terugweg vooralsnog altijd eenzaam geweest.

Het is fijn dat de wind niet langer als ijspriemen door mijn kleding en lichaam jaagt, maar net iets warmer is. Ik probeer troost te vinden in de kleinste dingen. Het perron is bijna verlaten. Slechts één andere, waarschijnlijk ook terugreizende, persoon deelt het perron met mij en omdat hij te ver van me af staat kan ik zijn gezicht niet zien. Vanuit de andere kant komt een zwerver aangelopen en wanneer hij bij mij aankomt vraagt hij of ik wat kleingeld kan missen zodat hij een slaapplek kan krijgen. Zijn hoofd staat op hetzelfde standje schuldgevoel als de kop van een hond die moet schijten op een open veld. Ik zeg natuurlijk nee. Het laatste beetje principe in me houd ik vast alsof het een laatste grens is die me van de waanzin scheidt. De trein is te laat en het verrast me natuurlijk niet. De lucht is donker en oranje. De sterren zijn verborgen achter het wollige dekbed dat de nachtlichten van de stad in zich opneemt.
Altijd op momenten dat je het liefst zou hebben dat de tijd zich vooruit zou snellen, lijkt deze stil te staan.

Een afgrijselijk snerpend geluid laat me weten dat het metalen monster van de spoorwegen eraan komt. De drie lichtgevende ogen razen op me af en heel even speel ik met de gedachte om simpelweg een stap naar voren te zetten, maar het is altijd mijn rationaliteit die me redt en ik lach mezelf stilletjes uit om mijn moment van opperste zwakte. Ik weet dat ik verstandiger ben dan dat. Je kan maar ergens trots op zijn.
De trein stopt en voor mijn neus gaan de deuren open. Ik loop de trap op omdat ik houd van het golvende gevoel dat je alleen boven in de trein hebt. Door de nacht lijken de ramen spiegels en overal kijk ik naar mezelf, maar ik weiger oogcontact te maken. Ik ga zitten en start de muziek in mijn oren. Deze kan elk moment uitvallen en wanneer dat gebeurt, zal de stem van de jongen achter me weer klinken. Een stem die natuurlijk verliefd in een telefoon praat. "Ik mis je zo," zegt hij. Er was een tijd dat ik me dan zou inbeelden dat hij het tegen mij zei.
Onbewust staar ik naar een andere jongen die schuin tegenover me is gaan zitten. Hij leest een boek en de krullen die mooi op zijn hoofd stonden vallen voor zijn ogen. Hij lijkt perfect, zoals iedereen buiten jezelf perfect lijkt op dagen als deze.

Langzaam komt de trein in beweging en ik zie de laatste restanten stad voorbij vliegen tot ik niets anders zie dan zwart glas. De muziek speelt traag maar gestaag door en alsof de duivel - of zoals mijn oma zou zeggen: "D'n duuvel"- er mee speelt komen er alleen nummers voorbij die mijn gevoel versterken. Het is mijn eigen schuld, ik heb de muziek zelf uitgekozen. Precies omdat het zo treffend is en zo pijnlijk. Ik zeg het al jaren en het blijft zichzelf bewijzen: "Wat mooi is doet vaak pijn." De herinneringen die me het dichtst na staan zijn de herinneringen die het diepst gesneden hebben. Misschien is het ook wel om die reden dat mensen die huilen in mijn ogen vaak op hun mooist zijn. Wanneer alle maskers afgenomen worden en er niets rest dan waarheid.

Het is wat ik enkele jaren geleden tegen mijn filosofiedocent zei, namelijk dat je de waarheid niet kan testen door empirisme of rationalisme. Het enige wat niet gelogen kan worden of kan bedriegen is gevoel. Natuurlijk kan je doen alsof, maar je weet zelf dat je iets of iemand voor de gek houdt, voornamelijk jezelf.
En toch, soms is het beter om jezelf voor de gek te houden. Van jongs af aan wordt iedereen al onderwezen in deze kunst. Sinterklaas, spookverhalen, complimenten. Zelfs de simpelste en misschien wel meest gestelde vraag nodigt uit tot een leugen.
"Hoe gaat het met je?"
"Goed."
Soms geloof ik het bijna zelf.