Station Antwerpen-Centraal

Happiness is only real when shared. Dat schreef Christopher McCandless vlak voor hij eenzaam stierf in de Amerikaanse wildernis waar hij 113 dagen had rondgezworven. Toen ik de film Into The Wild zag, raakte ik volledig overtuigd van de waarheid van deze zin. Misschien niet eens omdat het zo toepasbaar was op mijn eigen leven en gevoelens, maar de film maakte zo'n indruk op me, dat ik het direct aannam voor waar.

Ik ben twee dagen in Antwerpen wanneer ik aan deze zin moet denken. Twee dagen zwerven in het centrum van een stad valt natuurlijk niet te vergelijken met 113 in totale afzondering, maar deze dagen hier zetten mijn geloof in happiness is only real when shared voor het eerst op losse schroeven. Kleine geluksmomenten: momenten dat je echt beseft dat je gelukkig bent, wanneer je even loskomt uit de algemene stemming, zijn uitstekend alleen te beleven. Uiteindelijk misschien zelfs eenvoudiger wanneer je alleen bent, dan wanneer je ze moet proberen te delen. Het onder woorden brengen van geluksmomenten is nauwelijks te doen. De gloed die zich een weg baant door je lichaam, het even loskomen van de aarde, proberen uit te leggen is vaak de doodsteek voor het moment.

Mijn algemene stemming was niet al te rooskleurig toen ik naar Antwerpen ging, ook niet op momenten. Mijn relatie met een wonderschoon meisje was net kapot; ik wilde een draai geven aan mijn professionele carrière, maar dat draaien liet maar op zich wachten; ik joeg achter zaken aan, die ik diep van binnen totaal irrelevant vond; mijn leven was een puinhoop.
Ik had het gevoel dat iedereen van alles van me verwachtte en had totaal geen zin om aan die verwachtingen te voldoen. 

Ik kon een paar dagen in het huisje van een vriend van me, die op dat moment een aantal dagen zijn ouderlijk huis in Nederland bezocht. Het eerste geluksmoment was een kleintje, direct na het binnenrollen van de trein in Antwerpen. Ik ben groot liefhebber van België en heb al menig vakantie of lang weekend gevierd in dit prachtige, van geen kant kloppende land. In België arriveren voelt altijd een beetje als thuiskomen. En dan met name Centraal Station Antwerpen. Altijd, altijd als ik hier kom, ben ik weer danig onder de indruk van deze plek. De vreemde sfeer die hangt in de spoortunnels, met dat surreële blauwe licht op grijze wanden imponeert telkens. Maar het eerste geluksmomentje manifesteert zich pas echt wanneer ik de roltrappen bestijg en het station zich in zijn volle glorie aan me toont. Wanneer ik uitkijk op de schitterend gebogen vormen van de zonovergoten historische overkapping en enigszins verblind raak door het licht wat door de grootse ramen aan weerszijden van het station schijnt. Ik ben vrij.

Ik was naar Antwerpen gegaan om even weg te zijn, een kleine vakantie. Ik had geen enkel plan. Hooguit een paar boeken lezen, nadenken en, zoals sommige van mijn vrienden het graag beschrijven: emotionele kutmuziek luisteren. Uiteindelijk zal ik het overgrote gedeelte van mijn minivakantie slijten op het station. Het moment dat ik aan McCandless' legendarische uitspraak moet denken, vindt plaats op de tweede dag. Ik heb een paar uur gespendeerd in de Star Bucks: lezend, kijkend, luisterend. Ik hou van de Belgische taal, het is zachter, meer golvend. Een grote groep pratende Belgen creëert een soort kalmerend geroezemoes. Dit in tegenstelling tot verpoosplaatsen in Nederland, waar iedereen probeert boven elkaar uit te komen en het geroezemoes ontaardt in een soort oproer. Eerder die dag heb ik gewandeld, tussen de sporen, onder de indrukwekkende kap. Ik keek naar bordeauxrode treinen die vertrokken met een akelig gekreun.

Na mijn tweede kop koffie loop ik opnieuw de stationshal in. Ik loop de trap op en stap door een deur. Ik ben op de bovenste verdieping. Boven me hangt de sierlijke klok. Ik loop door naar de reling en kijk naar beneden. Een enorm kluwen van mensen beweegt dwars door elkaar heen. Alles beweegt, iedereen beweegt, iedereen heeft een doel. Iedereen is op weg van of naar ergens. Ik sta er letterlijk boven en sta stil. Ik sta. Ik hoef nergens heen. Ik sta stil tussen alles en iedereen die beweegt. Ik sta stil tussen alle doelbewuste acties en handelingen. Ik sta stil tussen het rennen om treinen te halen, tussen het huppelen om thuis te komen. Wat zich onder me afspeelt, lijkt in alles op mijn leven thuis. Al die doelbewuste acties, het eeuwige rennen om gedaan te krijgen wat ik plande of wat anderen voor mij planden. Ik sta stil en ik kijk er naar. Ik hoef niets. Ik hoef nergens heen. Ik blijf gewoon staan. Ik moet denken aan Roses in June van Wende: Today I do wathever I choose. Ik ben in tijden niet zo gelukkig geweest.