Onder het ijs (1)

You never know exactly when it happens
The transition
The magic
And you think, if you could only recall that exact moment
Of crossing the line
Then you would understand everything
You would see it all

(Pain of Salvation - Animae Partus (i Am))

Ongelooflijk, wat was het vroeg. Anderhalf uur eerder opstaan dan normaal viel haar zwaar. Ze had haar leven erg gestructureerd ingedeeld, inclusief haar dag- en nachtritme. Normaal was ze standaard een paar minuten voor de wekker wakker en had ze geen moeite met opstaan. Nu niet, ze moest gewekt worden door de wekker en kwam haar bed nauwelijks uit. Buiten was het nog donker en de centrale verwarming in haar huis was nog niet aangeslagen. Ze ontbeet met koffie, dat deed ze nooit, altijd thee. Voor de spiegel kleedde ze zich aan. Ze trok een nette pantalon aan met een stijlvol blouseje. Om haar nek knoopte ze een sjaaltje. Ze koos voor dichte schoenen met een modieus hakje. Ze bekeek zichzelf in de spiegel, haar kleding zag er onberispelijk uit. Maar in haar gezicht was vermoeidheid te lezen. Met make-up probeerde ze haar wallen te camoufleren.
Bij de bushalte zette ze haar iPod aan. In de ochtend hield ze eigenlijk niet zo van muziek. Ze werd liever in stilte rustig wakker. Maar ze wist uit ervaring dat muziek luisteren nog altijd beter was dan het constante luidruchtige geblaat van jongeren in de bus aan te moeten horen.

Ze was gehaast. Haar bus was ernstig vertraagd geraakt door de chaos die de enorme sneeuwval op de weg had veroorzaakt. Ze was kwaad op de chauffeur geweest. Niet door kunnen rijden omdat er filevorming was of omdat het ijzelde, dat kon ze begrijpen. Maar om dan de hele weg zo traag te rijden, ook op de vrije wegen en straten waar voldoende was gestrooid, daar kon ze maar moeizaam begrip voor opbrengen. Ze had geprobeerd een krantje te lezen, om zich af te leiden van haar irritatie, maar het had haar irritatie slechts versterkt. De hele krant leek vol te staan met artikelen over het winterse weer. Over het ijs dat op veel plekken nog onbetrouwbaar was, omdat de sneeuw werkte als een deken op het ijs. Over eindeloze files in de Randstad. Over de vooruitzichten wat betreft de weersomstandigheden. Zinloze rijtjes met vergelijkingen met eerdere winters. Ze las, maar nam weinig op. Ze wist het ondertussen wel. Iedereen raakte altijd zo in paniek wanneer het een paar dagen sneeuwde. Daar deden ze in andere landen toch ook niet zo moeilijk over? Ja, het weer bemoeilijkte de verkeersdoorstroom, maar daar moet je niet de hele tijd over zeuren, je kan er rekening mee houden, dan is er weinig aan de hand.
Ze baalde. Ze had tegen al haar medewerkers gezegd dat ze niet zo moesten zeuren en gewoon konden komen werken, ze had het gebracht in iets genuanceerdere bewoordingen, maar daar kwam het wel op neer. Ze was vastbesloten daar zelf het goede voorbeeld van te geven, het was de hele week goed gegaan. Tot vandaag.
Natuurlijk, iedereen zou er begrip voor op kunnen brengen dat ze verlaat was door dit winterse weer, maar ze was juist eerder van huis gegaan, oponthoud incalculerend. Naast dat ze op tijd wilde zijn om een voorbeeld te stellen, stonden er belangrijke afspraken op de agenda en daarvoor moest ze nog het een en ander voorbereiden.

Vlak bij haar werk stapte ze uit. Ze liep met korte felle stapjes. Ze wilde wel sneller, maar met haar modieuze hakjes kon ze, wilde ze niet uitglijden, niet sneller. Ze stak de weg over. Dit was altijd een frustrerend punt. Honderd meter voor haar stond het gebouw waar ze werkte. Maar tussen haar en het gebouw lag een breed uitgestrekte plas. Het water was bevroren en een mooi maagdelijk pak sneeuw gaf het watertje iets sprookjesachtigs. Ze had er geen oog voor.
Hoewel het hemelsbreed dus maar honderd meter was, moest ze om het meertje heen en zeker tien minuten lopen. Ze vervloekte zichzelf, waarom had ze geen normale schoenen aangetrokken? Waarom had ze geen snowboots aan? Ze kon op het werk toch van schoeisel wisselen? Zoals heel veel van haar medewerkers dat deden. Waarom kon ze zo moeilijk meer waarde hechten aan wat praktisch was, in plaats van alleen maar aan hoe mooi en verzorgd het was? Ze droeg dichte schoenen tegen de kou, dat wel, maar met een stijlvol hakje.
Ze versnelde haar pas. Ze bewoog zich in een tempo wat het midden hield tussen lopen en rennen. Tot ze haar schoen op een gladde steen zette. Toen ze afzette om een volgend stap te maken, gleed ze weg. Ze kon nog maar net haar evenwicht bewaren, maar belandde in een soort spagaat. Ze voelde de spieren in haar koude benen oprekken. Een akelige pijnscheut schoot door haar been. Ze vloekte. Waar was ze in godsnaam mee bezig? Hoewel ze toch al even aan het lopen was, had ze het gevoel geen meter opgeschoten te zijn. Ze voelde tranen opkomen, maar vermande zich. Ze zou voorzichtiger moeten zijn. Ze keek om zich heen. Er was niemand. Niemand had haar capriool gezien. Waarom ging ze eigenlijk niet over het ijs? Als ze dan toch muizenstapjes moest nemen vanwege de gladheid, kon ze net zo goed over het ijs gaan. Door de sneeuw die erop lag was het misschien zelfs minder glad dan het weggetje eromheen. Kon ze het ijs vertrouwen, was het sterk genoeg om haar te dragen? Elders in het land waren al marathons verreden. Dan moest het ijs hier toch ook sterk genoeg zijn om over heen te lopen. Zeker zij, ze was klein en slank, ze woog haast niets. Als er bij die marathon hele groepen zware potige mannen over het ijs konden, dan moest zij hier toch over kunnen steken? Als ze om het water heen moest, was ze zeker nog een kwartier aan het lopen. Misschien wel langer. Ze had geen zin om ook nog eens onderuit te gaan. De spier in haar been brandde.

Ze liep door het besneeuwde gras naar de waterkant. Aan de waterkant stond een grote treurwilg. De takken hingen, zwaar van de sneeuw, bijna op het ijs. Met een hand greep ze de boom vast. Met haar schoen stampte ze een paar keer op het ijs. Ze hoorde en voelde niets verdachts. Het ijs voelde hard als steen. Ze zette zich af tegen de boom en stapte op het ijs. Met haar schouder gleed ze langs de takken, klompjes sneeuw die in de takken hingen vielen naar beneden. Ze kreeg sneeuw in haar nek. Zacht lachend veegde ze het weg. Haar concentratie verplaatste zich van haar haast naar haar route. Ze ervoer een mengeling van angst en stoerheid. Stoerheid omdat ze deze route had gekozen. Angst omdat ze ondanks dat ze bekend stond als een sterke vrouw, eigenlijk helemaal niet zo stoer was. Voorzichtig schuifelend bewoog ze zich over het ijs. Met de punt van haar schoen schoof ze wat sneeuw weg. Het ijs scheen haar donker en glimmend toe. De wind die haar tot dan toe niet was opgevallen, sneed in haar gezicht; koud en striemend. Ze liep verder, maakte grotere stappen, ze werd minder voorzichtig. Haar voetstappen die zich achter haar aftekenden in de sneeuw, stonden steeds verder uit elkaar. Waar ze eerst lijnen achterliet in de sneeuw, door geschuifel verbonden voetstappen werden het steeds meer voetafdrukken. Ze naderde het midden van het bevroren watertje. Haar voetstappen werden niet alleen onvoorzichtiger, maar ook zwaarder. Bij sommige voetstappen kraakte het ijs.

Precies op de helft van haar oversteek struikelde ze over een vastgevroren stuk sneeuw. Ze maakte een paar grote stappen om haar evenwicht te bewaren, alsof ze rende. Ze zette haar hak stevig op het ijs om tot stilstand te komen. Haar hak zakte een stukje in het ijs. Om haar heen begon het ijs luid te kraken. Het leek enigszins te bewegen. Ze bleef doodstil staan. De armen wijd gespreid, blij dat ze haar evenwicht terug had gevonden. Ze trok met haar been om het hakje te bevrijden, maar kreeg het niet direct los. Met haar andere voet gleed ze weg. Met haar ene schoen nog vast in het ijs trok ze haar been terug. De spier in haar been vlamde. Bij het terugtrekken had ze kracht gezet op het andere been en ze voelde haar hak nog iets dieper in het ijs zakken. Ze trok met haar been om de hak uit het ijs te krijgen, maar het zat muurvast. Wat moest ze doen? Ze trok nog eens. IJs kraakte luid. Geen beweging. Ze stampte haar hak nog iets dieper in het ijs in de hoop dat er zo wat meer ruimte ontstond rondom haar hak. Maar tegen haar hoop in, zakte ze wel verder weg, maar kreeg ze haar voet nauwelijks omhoog. Nog een stamp. Luid gekraak. Nog een. Haar voet schoot los, net toen ze weer wilde stampen. Haar voet schoot door het ijs. Tot haar knie zakte ze in het ijskoude water. Ze gilde. In paniek keek ze om zich heen. Niemand. Ze probeerde kracht te zetten op haar andere been, om zich op te trekken. Maar een heftige pijnscheut schoot door haar been. Alsof de al beschadigde spier in haar been scheurde. Ze kon er nauwelijks kracht mee zetten. Ze zakte terug. Het gat in het ijs werd groter en ze zakte verder weg. Tot haar bovenbeen. IJs brokkelde af. Ze zakte verder. Ze sloeg haar handen op het ijs om zich tegen te houden. Haar pijnlijke been lag horizontaal op het ijs, terwijl ze verder zakte. Ze schreeuwde van pijn. In paniek probeerde ze zich op te duwen met haar handen. Ze kwam iets omhoog. Maar haar handen gleden weg. En ze viel terug in het gat. Nog een keer drukte ze zich omhoog. Weer gleed ze weg. In een flits voelde ze een barst onder haar handen. Ze probeerde zich weer op te drukken, maar het ijs onder haar handen barstte. Haar handen schoten dwars door het ijs. Ze viel achterover en kwam hard met haar rug op het ijs terecht. IJs scheurde. Ze voelde een helse pijn in haar been die nog op het ijs lag. Ze probeerde zich overeind te trekken, maar zakte weer terug. Ze viel weer achterover. Dit keer werd haar val niet opgevangen door het ijs. Ze viel door de barst. IJs verpulverde. Achterwaarts vallend schoot ze door het ijs, het water in. Ze zag de omgeving in flitsen. Eerst sneeuw, toen het grijsblauw van de lucht. De duisternis van het water. Ze werd in het gat getrokken. Haar been gleed van het ijs. Met haar handen en een been omhoog zakte ze onder het ijs.

- Wordt vervolgd (1/2)