Doe het godverdomme zelf!

Van jongs af heb ik geleerd dat alle mannen met blokhemden en een potlood achter hun oor hele handige doe-het-zelvers zijn. Ze hebben een stevige baard, een dodelijk clichématige woordenschat ten gehore gebracht in een boertig accent en ze heten allemaal Nico.
Op TV kun je de Nico’s met het grootste gemak een schijthuis zien installeren zonder dat de stront ze om de oren vliegt, zie je ze timmeren, vloeren leggen, behangen, tegelen en boren zonder het risico dat hun ingedroogde vingerkootjes na jaren achter een tegelwandje worden terug gevonden en zonder dat ze allergisch van de glaswol hun jeukende rood aangelopen huid met een bandschuurmachine te lijf hoeven gaan. Zonder uitzondering zijn deze vleesgeworden rolmaten, deze sympathieke workmates stiekem in de plaatselijke Gamma verwekt achter een plaat multiplex van ééntweeëntwintig bij tweevierenveertig. Of op zijn minst zijn de vliezen van hun al even baardige draagmoeders gebroken tijdens het met een gietijzeren doorsteekveer schoonraggen van een verstopt riool. Handigheid zit bij hen in de genen. Althans in de genen van degenen die het concept van een volstrekt ongewenst kutterig boekenplankje, via een werktekening in het Swahili en in combinatie met een willige motoriek weten om te toveren tot een niet te vermijden realiteit.

Sinds enige tijd ga ik als een pseudo-Nico door het leven. In plaats van een blokhemd draag ik een gescheurd T-shirt, het potlood ben ik consequent kwijt en ik sterf van de kleine wondjes en kneuzingen als gevolg van een wat traag reagerende motoriek bij calamiteiten als plotseling autonoom functionerende om hun eigen as draaiende klopboormachines en een handcirkelzaag die happend in de houten vloer ook alvast voor zichzelf was begonnen. De klussen duren in ieder geval veel langer dan op de TV… Reden waarom ik twee illegale Poolse Nico’s heb ingehuurd. Waardoor de voertaal thuis plotseling en geheel door de nood gedwongen Duits is geworden. Gelegen op een matras op een haastig gelegd en daardoor hevig kierend laminaatvloertje droom ik ’s nachts in het Duits over om te leggen aan- en afvoerleidingen en te verplaatsen radiatoren. Net zo lang tot ik met veel umlauten en kankerend in de derde naamval wakker wordt.
Hoewel uiterst betrouwbaar moet ik ze in de gaten houden. Want ze zijn het voortdurend met elkaar oneens. Elkaars tegenpolen inderdaad. Soms verstaan ze elkaar niet eens, ook al spreken ze elkaar aan in het Pools. De één komt uit de omgeving van Gdansk en de ander uit de buurt van de Tsjechische grens. Kortom, een noordPool en een zuidPool, dus daar zal het wel mee te maken hebben.
Ondertussen werken ze zich uit de naad en knapt mijn aangekochte bouwval zienderogen op. Ze kunnen alles, behalve –en dat was toch wel teleurstellend- een scheefgezakt pand weer recht trekken. In het Regentessekwartier in Den Haag staat de woonhuisvariant van de Toren van Pisa en daar ben ik sinds enige tijd dus de trotse bezitter van. Lopend door de gigantische woonkamer heb je voortdurend het aangename gevoel flink aangeschoten te zijn. De vloer van rasecht country-eiken ligt zodanig op afschot, dat als je er een glas rode wijn op laat vallen je er niet alleen zeker van bent dat het ter plaatse in de vloer zakt, maar dat het ook nog als een avontuurlijk stromende rivier een grillige streep trekt en op het laagste punt gekomen een prachtig vertakte delta vormt. Ik ben kortelings dan ook overgestapt op de witte wijn…

Gaandeweg leer ik ‘mijn’ Polen beter kennen. Hoewel van een zeer naoorlogse generatie woekert WOII bij deze zeer innemende jongens nog immer voort. Saillant detail is dat zij beiden van Joodse komaf zijn. In die zin vormt de periode ’39 – ’45 een gapend zwart gat in hun persoonlijke geschiedenisboek. Met een onverhulde moffenhaat als resultaat. Hetgeen zeker ook te maken zal hebben met hun illegale arbeid in Duitsland en de eigentijdse vorm die onze Oosterburen hebben gevonden voor het houden van razzia’s.
Inzwischen behelp ik mij met mijn lichtgepolijste steenkolenDuits. In heldere momenten klink ik als een rappende Udo Jürgens, maar vaker sta ik stamelend naar de juiste termen te zoeken. De in eigen land hoogopgeleide Poolse bouwvakkers staan er in de regel bijna vertederd bij te kijken. Op een bijna onopvallende manier corrigeren ze me door op mijn vragen en verzoeken in het Hoogduits te antwoorden.
Daarom verwondert het me zo dat ze me zo plotseling in de steek hebben gelaten. Dat was nadat ik ze vroeg of ze de voetsporen op mijn pasgelegde vloer nog konden uitwissen en me bezorgd afvroeg ze zich aan een uitstekende punt van het dak bezeerd hadden. In mijn vrij vertaalde versie klonk dat als:

“Können Sie die Flur noch Auschwitzen und haben Sie vielleicht DachAu?...”

Zonder nadere verklaring zijn ze in één keer weggebleven…