Het kerstgevoel van Ohnikua

Het is kerst. Columnisten delen hun kerstgevoel met jou. In deze column het kerstgevoel van Ohnikua.

‘Jongste, schiet op! We gaan drinken.’
Van de vloer raap ik de spijkerbroek op die ik gisteren, en eergisteren, ook aanhad naar de kroeg. De onderkant van de broekspijpen staat stijf van het opgedroogd bier. Ik voel in de broekzakken. Alleen wat muntgeld. Ik zie mijn bed en ik wou dat ik er terug in kon gaan liggen, maar dat kan niet, want het ligt vol met zooi en ik moet mee de stad in. Het is 23 december en ik kan niet wachten tot het morgen is, tot mijn Kerstweekend begint, tot ik eindelijk weer even kan ontsnappen aan deze tyfuszooi.
Ik studeer nu een halfjaar en het is een zwaar eerste half jaar geweest. Gelijk ging ik op kamers. Op de eerste maandag van september trok ik erin en op de eerste vrijdag van september ging ik voor het weekend naar mijn ouderlijk huis. Toen ik op de tweede maandag van september terugkwam in mijn studentenstad, leerde ik van mijn huisgenoten dat alleen weekendknorren een heel weekend naar huis gaan. Ik wilde geen weekendknor zijn, dus ben ik niet meer thuis geweest sinds dat eerste weekend in september. Maar nu is het Kerst en nu mag ik eindelijk weer. Al moet ik eerst nog even drinken vanavond. Alleen vanavond even nog.

‘Dames en Heren. De sprinter naar Utrecht Overvecht, Hollansche Rading, Hilversum Sportpark en – Hilversum – van vier uur achtenvijftig  – vertrekt over enkele minuten.’

Ik smijt mijn weekendtas neer op het perron. De enkele minuten die het nog gaan duren tot de trein komt, komen mij niet slecht uit. Het geeft me wat tijd om weer op adem te komen. Ik steek er een peuk bij op.
Het was een flinke sprint naar het perron geweest. Echt ver woon ik niet van het station vandaan, maar mijn ov-jaarkaart ben ik kwijt en mijn fiets ook, en door wat geklungel met mijn weekendtas ging lopen niet zo snel. En ging lopen over in rennen. Ik wilde koste wat het kost de trein halen.
Ik had vandaag al zo veel treinen gemist. Ik werd wakker om een uurtje of twaalf en was toen eigenlijk van plan om gelijk de trein naar mijn ouders te pakken, om daar lekker te douchen en om daar lekker te ontbijten, maar er kwam steeds weer iets tussen. Of eigenlijk kwam er juist helemaal niets tussen, op twee keer terug in slaap vallen, drie keer lusteloos aftrekken en algehele laksheid na. En juist toen de honger en mijn eigen stank ondraaglijk werden en ik mijzelf zover had gekregen om wat spullen in mijn weekendtas te gooien, een joggingbroek en capuchontrui aan te trekken en op ns.nl te kijken naar de vertrektijden naar mijn vroegere woondorp, besefte ik mij dat een gebrek aan fiets en ov-jaarkaart er voor zorgden dat ik mij ineens moest gaan haasten om de trein naar het late ontbijt nog te halen. Ach, zo doe ik tenminste weer eens iets aan sport, had ik de eerste stappen nog even gedacht.

Met een bon voor roken op het perron op zak, sta ik een heleboel enkele minuten later in de overvolle Sprinter. Het is enorm druk in de trein en het is me niet gelukt om een zitplaats te bemachtigen. Ik heb ook niet heel hard mijn best gedaan om een zitplaats te bemachtigen, omdat ik het knorrig vond om mijzelf tussen de huishoudbeursproleten te gooien die iedere centimeter ruimte aangrepen om zichzelf het treinstel in te wurmen. Nu heb ik daar een beetje spijt van, want nu sta ik pal naast Chris, een oude middelbare schoolvriend, en ik kan geen kant meer op. Ik probeer te doen alsof ik hem niet heb opgemerkt en kijk stijf de andere kant op, maar het heeft geen zin meer.
 ‘Hé man! Hoe is het met jou dan?’ vraagt hij.
 ‘Ja, lekker wel’, zeg ik.
 ‘Wat ben jij ook alweer gaan studeren?’
 Op de automatische piloot stuur ik aan op een snel einde van dit gesprek en mijn smoes is niet eens onwaar; ik moet mijn vader bellen om te zeggen dat hij me over enkele minuten op kan halen van het station in het dorp waar Chris en ik elkaar ooit, een halfjaar geleden, nog meer te vertellen hadden.

Een heleboel enkele minuten later stap ik in bij mijn vader in de auto. Hij stond al een tijdje bij het station op mij te wachten.
 ‘Sorry. Het begon te sneeuwen.’
 ‘Kan gebeuren, knul. Wat wil je eten vanavond?’

‘Dames en Heren. De intercity naar Utrecht Centraal – van – acht over het hele uur en acht over het halve uur – zal vandaag helaas niet rijden’

Het is eerste Kerstdag en ik moet zeggen dat ik vanochtend bijzonder goed ben opgestaan. Ik voel me uitgeslapen, niet brak, fris.
Buiten is het wit, de kerst is wit, en dat doet me goed. Het voelt zoals het hoort. Het voelt goed.
Binnen is het rustig in huis, is het schoon in huis, is het ruim in huis en liggen er pakjes onder de kerstboom. De ijskast is goed gevuld en ik hoef niet op te letten of iets over datum is of niet. De verwarming staat lekker hoog – en niet onbelangrijk, zij werkt – en de bank is lekker zacht. Ik kijk naar buiten en ik zie hoe het sneeuwt. Ik loop naar de Kerstboom en ik pik er een kransje uit, net als vroeger. Ik stop hem in mijn mond en ik ga weer op de bank zitten en ik kijk weer naar hoe het sneeuwt, en als dat na een tijdje begint te vervelen, pak ik de afstandsbediening en kijk ik naar een televisiescherm dat niet stoort.
Mijn moeder leest een boek, mijn vader leest de krant. Mijn broertje kijkt mee naar de tv. We kijken naar schaatsen, naar een wereldbekerwedstrijd in Thialf, de vijf kilometer is bezig en er rijdt een Noor tegen een Rus en ze zullen beiden niet gaan winnen.
Ik kijk maar half, of zelfs nog iets minder dan dat, en ik ben blij dat ik even kan ontsnappen aan het hectische studentenleven en ik wou dat het iedere week Kerstmis was. Of nee, doe maar iedere maand eigenlijk. Iedere week zou weer wat veel van het goede kunnen zijn.

Er is veel te veel klein vlees, er zijn veel te veel perziken uit blik gevuld met rode besjes uit blik, er is veel te weinig gespreksstof. Door de sneeuw heeft slechts de helft van de familie het huis van mijn oom en tante weten te bereiken en ik vraag mij af of ik blij ben dat wij bij de helft horen die het heeft gehaald. We gourmetten en dat doet mijn twijfel versterken. Het gespetter van de olijfolie tegen mijn armen irriteert me, dat is één. Daarnaast was gourmetten sowieso al niet mijn hobby, en het is er zeker niet beter op geworden nu ik op kamers woon en ik al iedere dag zelf mijn eten moet koken of pizza’s in de oven moet stoppen.
Ik vertel mijn nichtje dat het gespetter van de olijfolie mij irriteert. Zij vertelt mij dat het haar ook irriteert. Het is het begin van een moeizame zoektocht naar wat ons als familie ook alweer aan elkaar bindt.
Mijn moeder drinkt wijn, mijn vader moet ons nog terugrijden. Ik had aangeboden ook wel terug te willen rijden, ik wil toch niet drinken vanavond, eindelijk eens niet, op een avond waarop er toch niet te bewijzen valt, waarop er toch niets te regelen valt. Maar mijn vader vindt het onverantwoord als ik terug zou rijden in de sneeuwstorm die buiten gaande is. Dus houdt mijn vader het vanavond bij cola, en ik ook.
De gesprekken over het weer komen langzaam op gang en ik luister er half naar, of zelfs nog iets minder dan dat. Ik prop mijn gourmetpannetje zo vol als ik kan met de ministukjes vlees die nog op tafel liggen.
Mijn tante vraagt: ‘Wat ben jij ook alweer gaan studeren?’

‘Dames en Heren. Door meerdere stroomstoringen rondom Utrecht Centraal is het treinverkeer ernstig gehinderd. Hou rekening met uitvallende treinen en een langere reistijd. Bij de Kiosk kunt u een stuk trekdrop halen ter compensatie voor het ongemak.’

Het is tweede Kerstdag en ik kan niet anders zeggen dan dat ik me helemaal kapot verveel. In Thialf wordt nog steeds geschaatst en nog steeds gaat hier iets minder dan de helft van mijn aandacht naar uit. Het overige deel denkt alweer na over morgen, heeft alweer zin in het volgende feestje, zet alweer zijn lippen aan het eerstvolgende biertje.
Tuitert valt en dat is het meest opwindende moment van de middag.
Mijn moeder zet thee en we krijgen er een koekje bij.
Niemand vindt mijn status leuk op Facebook en niemand anders heeft een nieuwe status op tweede Kerstdag.

Buiten is de sneeuw inmiddels zo dik opgestapeld dat ik niet eens meer door de ramen heen kan kijken, dus kijk ik in de woonkamer maar wat om mij heen. Ik zie niet veel. Het is te ruim in huis, het is te rustig in huis. Mijn moeder pakt de lege kopjes thee op en schuift de koekkruimels met haar handen van de tafel. Ze brengt de lege kopjes en de kruimels naar de keuken. Er zitten geen kransjes meer in de kerstboom, ik heb ze allemaal al opgegeten, net als vroeger.

Ik blader wat door de tv-gids heen. Jezus Christus, ik verveel me echt de tering.

Mijn telefoon gaat. Het is Chris. ‘Hé man! Zin om vanavond te Risken?’
Ik hang op.
‘Wie was dat?’ vraagt mijn broertje.
‘Oh, niemand’, zeg ik.
‘Wij wilden het eigenlijk nog even met je over je studie hebben’, zegt één van mijn ouders, ze zouden het allebei kunnen zijn.
‘En sinds wanneer rook jij?’ vraagt de ander, terwijl hij of zij het lege pakje peuken dat nog in mijn jaszak zat tevoorschijn haalt.
Ik houd mijn mond en hoop dat het snel morgen is.

‘Dames en Heren. Wegens hevige sneeuwval is de NS overgeschakeld naar de kerstwinterdienstregeling. De NS adviseert u om niet met de trein te reizen. Bij uw ouderlijk huis kunt u terecht voor koffie en thee en nog meer feestelijk ongemak.’