Beestjes

Ik heb een beestje. Het is geen huisdier. Ik kan hem niet eens zien. Maar hij is wel altijd bij me. Of hij ooit weggaat weet ik niet. Aanstalte om weg te gaan heeft hij nooit gemaakt.
Ik ben niet de enige met zo'n beestje. Er zijn meer mensen met soortgelijke beestjes, sommige kwaardaardiger en sommige liever. We zien elkaars beestjes niet maar weten het vaak wel. Er naar informeren doen we nooit. Niemand praat graag over beestjes.

Ik zie hem niet, maar ik voel zijn aanwezigheid altijd nabij. De ene keer voel ik hem sterk, groot en furieus, de andere keer voel ik hem klein en vederlicht. Soms maakt hij me het leven moeilijk, soms houdt hij zich afzijdig.
Lang geleden heb ik zijn aanwezigheid voor het eerst gevoeld. Hij lag vanaf mijn geboorte al op de loer maar sloeg pas na jaren loeren toe. Waarom hij mij uitkoos weet ik niet. Ik weet alleen dat enkele familieleden een soortgelijk beest hebben gehad. Eén persoon werd zo gek van het beest in zijn leven dat hij uit het leven stapte.
Toen het beest mij leven binnendrong, zette het mijn leven op z'n kop, maakte het tot een hel. Het vrat me op, probeerde me levend te begraven, te verdrinken, mee te sleuren naar het dal waar hij woonde voor hij naar me toekwam. Eenmaal in dat dal is er geen terugkeer mogelijk. Dat heeft hij me nooit verteld, hij praat nooit, maar ik voel het.

Geluid maken doet hij nooit. Ik hoor hem niet. Soms lijkt het of hij door mijn mond praat. Misschien doet hij dat ook wel; hij past prima in mijn hoofd. Mijn hersenen vindt hij heerlijk, hij knabbelt er vaak op. Het eeuwige geknabbel brengt me in de war, maar ik laat hem daar zitten. Hem eruit proberen te krijgen is erger dan hem te laten zitten.
Ik heb het namelijk geprobeerd. Ik heb geprobeerd hem weg te krijgen, weg te halen, dat eeuwige geknabbel te stoppen, die stoorzender van mijn hersenen af te halen. Ik heb het alleen geprobeerd en met hulp. Ik ben voor gek verklaard, te serieus genomen, opgenomen en afgestoten. De ongediertebestrijding haalt geen onzichtbare beesten weg en anderen leken het niet te kunnen. Ik heb alles meegemaakt en alles gedaan. Het was een lange, uitputtende strijd die geen van ons beiden gewonnen heeft. Hij bleef, afgezwakt maar nog altijd oplettend voor een kans wanneer hij zijn kop weer zou kunnen opsteken. Ik bleef ook, afgemat en misschien zelfs een beetje voldaan, doch in de wetenschap dat hij ooit terug zou komen.
En hij kwam terug.

Soms is hij heel discreet. Dan zit hij op mijn schouder, nauwelijks voelbaar en kijkt hij mee. Hij kijkt mee bij alles wat ik doe, wat ik denk, wat ik voel. En hij laat me begaan. Soms trekt hij aan me en wil me afzonderen zodat ik weer van hem alleen ben. Zodat hij rustig op mijn hersenen kan knabbelen, met mij alleen is en mijn volle aandacht krijgt. Als een mug sla ik hem weg. Nog niet, ik blijf nog even hier. Maar hij wint altijd. Uiteindelijk keer ik altijd bij hem terug, vrijwillig of niet.
Soms is hij overaanwezig. Als een tijger voel ik zijn ogen loeren en met zijn klauwen haalt hij me keihard onderuit. Hij kijkt mee bij alles wat ik doe, wat ik denk, wat ik voel. En hij stagneert het. Zo klein als hij op mijn schouder kan zitten, zo groot kan hij worden om me af te schermen, mijn leven tot een hel te maken. Mij in zijn klauwen te houden. Als ik vecht om vrij te komen graaft hij zijn nagels dieper in me. Ik heb ontelbare littekens van dat beest. Zo onzichtbaar als hij is, zijn de littekens die hij achterlaat ook. Ik voel ze steken en prikken wanneer hij in zo'n bui is. Uiteindelijk geef ik altijd toe aan zijn gemartel.

Toch is deze martelaar niet in en in slecht. Hoewel ik jaren heb geprobeerd van hem af te komen, heb ik hem inmiddels omarmd. Hij mag me misschien openrijten en op mijn hersenen knabbelen, altijd voelbaar aanwezig zijn in meer of mindere mate, dat went. Zijn aanwezigheid is me vertrouwd geraakt en misschien zelfs iets voor me gaan betekenen. Waar iedereen me liet zitten ving hij me op. Waar iedereen dingen van me verwachtte, verwachtte hij niets. Bij hem hoef ik niets te zijn, hoef ik niets te doen. Wegkruipen in zijn grote vacht als een grote teddybeer. Hij geeft me misschien geen liefde maar hij geeft me veiligheid. Ik ben nog nooit zonder hem geweest. Ik heb hem altijd gekend en voel me geborgen bij hem. Ik ken hem beter dan wie dan ook en dat is veilig, dat is bekend. Ik wil niet meer van hem af, hij mag bij me blijven.
Want zonder hem ben ik alleen. Zonder hem ben ik mijn ik zonder hem. En die ik ken ik niet.