Een dag als alle andere

Om zes uur staat ze op, net als elke morgen. Het gevolg van jarenlange gewenning. Bovendien moet je op tijd klaar zijn, je weet nooit wie er kan komen. Het wassen en aankleden kost haar steeds meer tijd en moeite. Ook gaat het bed opmaken steeds moeilijker. Het lijkt wel of de sprei steeds zwaarder wordt. Misschien moet ze voortaan maar vroeger opstaan, anders is ze niet op tijd klaar voor haar boterhammetje om zeven uur.

Ze doet de gordijnen open en zet de vaas met bloemen van de tafel in de vensterbank en legt het tafelkleed over de tafel. Daar zet ze haar bordje op en legt het bestek ernaast. Uit het keukenkastje komen pindakaas, hagelslag en honing. De koelkast levert de vleeswaren, kaas, boter en het bekertje melk. Uit de broodtrommel komen de boterhammen, ontbijtkoek en de rol beschuit. De tafel staat bijna helemaal vol. Ze gaat zitten, sluit haar ogen, vouwt haar handen, zegt een kort gebedje en slaat een kruisje.

Daarna pakt ze een boterham, besmeert deze met boter en legt er dunne plakjes ontbijtkoek op. De boterham snijdt ze in twaalf stukjes. Altijd twaalf stukjes, bijna allemaal even groot. Na elk stukje brood neemt ze een slokje melk. Ze weet precies hoe groot de slokken moeten zijn om ervoor te zorgen dat ze na het laatste stukje brood nog één slokje melk over heeft. Haar handen liggen naast haar bord. Met haar rechterhand pakt ze afwisselend de vork en het bekertje melk. Tijdens het eten kijkt ze naar buiten, maar zoals gewoonlijk gebeurt daar niet zoveel.

Als ze haar ontbijt gegeten heeft, brengt ze de spullen terug naar het keukentje. Het bordje met het bestek wast ze af alvorens het in de kast te zetten. De kruimels veegt ze van het tafellaken in haar hand en gooit deze in de pedaalemmer. Het opgevouwen tafellaken legt ze weer terug in de bovenste la van het dressoir, de vaas met bloemen verhuist weer terug naar de tafel. Op de tafel ligt een pluche tafelkleed dat al enigszins sleets begint te worden. De grootste kale plek wordt bedekt door de onderzetter van de vaas.

Om acht uur gaat ze koffie zetten. Niet met een machine, maar nog op de oude manier. Een pot met een filter met koffie en dan regelmatig kokend water opschenken. Dat kokende water komt uit een fluitketel, niet uit een waterkoker. Als de koffie volledig is doorgelopen, kookt ze een beetje melk. Ze schenkt de koffie in het kopje en doet er wat kokende melk bij. De koffiepot zet ze op het warmhoudplaatje. Het is half negen. Met het kopje gaat ze naar de kamer en aan tafel zitten. Tijdens het drinken kijkt ze naar buiten, maar nog steeds gebeurt daar niets.

Om negen uur neemt ze nog een tweede bakje. Ditmaal met een koekje erbij, een knappertje. Ze heeft ook andere koekjes, luxere, maar die zijn voor de gasten. Je moet altijd wat in huis hebben, je weet nooit wie er komt. Zelf neemt ze er altijd twee droge biscuitjes bij. Die sopt ze dan wel in de koffie. Tweemaal. De eerste keer tot de helft. De tweede keer tot de heflt van de overgebleven helft. Het laatste kwart eet ze droog en spoelt ze weg met een slok koffie.

Om half tien is ze klaar voor de zuster die de koffie- en medicijnenronde komt doen. Ze weet nooit hoe laat die zal komen. Het hangt ervan af op welke etage ze begint en als ze op haar etage is, hangt het ervan af aan welke kant van de gang ze begint. En dan zijn er nog al die andere bewoners die altijd wel wat te zeuren hebben en haar ophouden. Vandaag komt ze pas om tien voor half elf. Ze krijgt haar pillen en een kopje koffie. Hoewel de koffie die ze krijgt lang niet zo lekker is als de koffie die ze zelf zet, drinkt ze het toch op. Het is zonde om het weg te gooien en het komt uit een goed hart.

Het vervelende als ze zo laat komen, is dat ze dan niet meer naar de winkel toe kan, want anders is ze misschien niet thuis als ze met het eten komen. Ze zetten het dan wel naast haar deur op de rand als ze er niet is, maar toch heeft ze dat liever niet. Niet dat ze het vervelend vindt dat ze haar eten daar laten staan, maar ze vindt gewoon dat ze er moet zijn als ze haar eten komen brengen. Die moeite doen ze voor haar, dan kan ze ook de beleefdheid opbrengen om er te zijn. Bovendien vindt ze het vervelend om 's middags naar de winkel te gaan, omdat er dan al scholen uit zijn en er veel jeugd rondhangt. Niet dat ze haar ooit iets gedaan hebben, maar dan is het zo rumoerig in de winkel.

Om half twaalf gaat ze de tafel dekken. De vaas gaat weer naar de vensterbank en het tafelkleed wordt uit de dressoir gehaald. Haar bordje met bestek zet ze neer en ze gaat op haar vaste plek aan tafel zitten wachten tot het eten gebracht wordt. Ze zit zoals altijd in de voor haar karakteristieke houding; armen recht voor haar uit op tafel en in haar rechterhand een zakdoek. Een echte katoenen, niet van dat papieren spul. Regelmatig knijpt ze in haar zakdoek, haar vingers zijn geen moment stil. Een punt van de zakdoek steekt er bovenuit. Regelmatig veegt ze daar haar mond mee af. Altijd op dezelfde manier. Eerst veegt ze haar linkermondhoek af en dan veegt ze van haar rechtermondhoek langs haar lippen naar haar linkermondhoek. Dan laat ze haar arm weer rusten op de tafel. Al die tijd kijkt ze naar buiten, waar de wereld onveranderd doorgaat.

Als ze haar eten op heeft, flauwe bloemkool met een taai lapje vlees, ruimt ze de tafel weer af. Het dienblad met de warmhoudschaal zet ze op de gang en haar bord met bestek wast ze af. Het tafelkleed wordt weer opgevouwen in het dressoir gestopt en de vaas komt weer op de tafel te staan. "Zo, dan is de boel weer een beetje toonbaar", mompelt ze voor zich uit. Ze trekt haar jas aan, pakt haar boodschappentas en gaat naar beneden. Bij de soos kijkt ze even op het activiteitenbord. Altijd hetzelfde, bingo, klaverjas en zingen. Voor haar hoeft het niet.
"U moet eens wat vaker naar beneden komen."
"Ik kom elke dag naar beneden."
"Ja, om boodschappen te doen. Maar ik bedoel in de soos. Komt u nou eens gezellig meespelen of 's morgens een kopje koffie meedrinken."
Flauw glimlachend loopt ze door. En dan zeker dat eeuwige gezeur van die oudjes aanhoren. Ik dank je vriendelijk. Zeg het God en dan... zwijg stil, dat is haar motto. Niet de hele dag lopen klagen zoals ze hier allemaal doen.

Als ze haar boodschapjes heeft gehaald, een stukje kaas, een halfje bruin en een zakje chips voor de kleinkinderen, je weet tenslotte nooit of ze komen, is het tijd voor een kopje thee. Eigenlijk is het allang tijd voor thee geweest, maar dat komt omdat de koffie zo laat was en ze dus 's middags naar de winkel moest. Ze kan niet te veel, te laat drinken, anders moet ze er 's nachts weer uit. Bij haar avondboterham neemt ze altijd nog een glaasje melk. En om half acht nog een kopje koffie voor het slapen gaan. Een klein laagje van de koffie die ze die morgen gezet heeft, die dan extra sterk is geworden, aangevuld met een heleboel warme melk. Dat is haar slaapmutsje.

Als het journaal begint om acht uur doet ze alvast de gordijnen dicht. Buiten valt toch niet veel meer te zien. Na het journaal haalt ze de sprei van haar bed en legt deze op een stoel. Dan gaat ze zich klaarmaken om te gaan slapen. Om kwart voor negen gaat ze doodmoe naar bed. Ze moet ook wel, want morgen moet ze weer om zes uur op voor weer een lange dag met vaste rituelen.