Blessuretijd

Het belooft vandaag een spannende dag te worden en dat realiseer ik me al op het moment dat ik wakker word. De wekker is nog niet gegaan. Ik zet het alarm af en ga uit bed. Om mijn man niet wakker te maken, doe ik zo zachtjes mogelijk. Ik zet het koffiezetapparaat aan en ga naar het toilet. In de stilte van de ochtend drink ik diep in gedachten mijn koffie en rook een sigaret. Na een half uur hoor ik gestommel en even later verschijnt het hoofd van mijn man om de deur.

Een klein uurtje later sluiten we de voordeur achter ons en lopen we naar de tram. Hand in hand, zoals altijd. We zeggen niet zo veel. Dat hoeft ook niet. Af en toe kijken we naar elkaar met een blik vol liefde. Dat is genoeg. “Ben je nerveus?” vraag ik, als we in de tram zitten. “Een beetje gespannen,” antwoordt hij. “Maar het valt wel mee.”
Ik kijk naar buiten. Het is al een bedrijvige boel in de stad. Normaal zijn op dit tijdstip alle cafés nog dicht, maar nu zijn de voorbereidingen voor de eerste wedstrijd van Nederland tijdens het WK in volle gang. Oranje, waar je ook kijkt. Het heeft wel iets knus. Iets saamhorigs. Vanmiddag gaan wij lekker thuis op de bank naar de wedstrijd kijken. Maar eerst hebben we nog een hindernis te nemen.

Al is in de stad de voorpret van de wedstrijd in volle gang, in het ziekenhuis is hier weinig van te merken. We gaan naar de afdeling endoscopie waar mijn man zich meldt bij de receptie. Ik zoek ondertussen naar een toilet. Zenuwen. In de wachtkamer is het rustig. We gaan zitten aan de grote centrale tafel en proberen ons te concentreren op het cryptogram dat we van huis hebben meegenomen. Ik weet niet één woord. Een paar minuten later wordt mijn man geroepen. Nog een bemoedigende kus, en dan zit ik alleen. Wetend, dat het onderzoek een poos kan gaan duren, zoek ik uit de stapel kranten en tijdschriften op tafel datgene dat me interesseert. Ik lees vast een en ander over voetbal, de mogelijke opstellingen, de namen van de spelers. Straks is immers alles achter de rug en dan kunnen we gauw weer naar huis. En afhankelijk van de napijn zien we dan wel wat de middag ons brengt.

Veel eerder dan ik verwacht had, staat hij weer voor mijn neus. Ik ben verbaasd. “Ben je nou al klaar? Hoe kan dat?” “Kom. We gaan eerst naar beneden, naar het restaurant,” zegt hij. Ik knik. Vanzelfsprekend, hij heeft sinds gisteravond niks mogen eten of drinken. Hij zal wel rammelen van de honger en dorst. Even later zitten we met koffie en een broodje aan een tafeltje. Hij pakt mijn hand en kijkt me aan. Zijn lieve blauwe ogen kijken bezorgd. En dan vertelt hij me het slechte nieuws. De dokters hebben het maag- en slokdarmonderzoek niet  kunnen uitvoeren. Toen ze met een cameraatje zijn slokdarm binnenkwamen, ontdekten de artsen dat de slokdarm erg ontstoken is. Het is één bloederige massa van binnen.

Ik schrik enorm. Wat een tegenvaller. Mijn man heeft door zijn ‘constructiestoornis’ zoals hij het zelf noemt, een verhoogd risico op slokdarmkanker. Hij lijdt aan het syndroom van Marfan. Een aangeboren en erfelijke aandoening van het bindweefsel. De oorzaak van dit syndroom is een verandering in het erfelijk materiaal. Bindweefsel geeft steun aan allerlei organen in het lichaam. Door de stoornis heeft mijn man last van vergroeiing aan zijn skelet, een lekkende hartklep, verhoogde beweeglijkheid in zijn gewrichten en de uiterlijke kenmerken die er zijn bij het syndroom van Marfan heeft hij ook: lange vingers, tenen en ledematen.

Hij heeft dit syndroom sinds zijn geboorte maar weet het pas sinds 2005. Toen werden zijn vermoedens bevestigd. Voor hem is een dagelijks probleem het feit dat zijn maag door het middenrif naar boven is gegroeid. Hij heeft hierdoor veel pijn. Vooral als hij ligt, omdat er veel maagzuur steeds zijn slokdarm instroomt. Maar hij heeft ook een verhoogd risico op slokdarmkanker. Er is in zijn slokdarm vreemd weefsel gaan groeien doordat die slokdarm keer op keer geïrriteerd raakt. Elke twee jaar wordt er bij hem een preventief onderzoek gedaan om de cellen in de gaten te houden. Hij moet dan een slang inslikken met een cameraatje en een happertje, dat stukjes weefsel wegneemt die dan door de patholoog worden bekeken. Tot nu toe is dit zijn derde onderzoek. En dan nu met dit resultaat.

Het verklaart wel een hoop. Hij is hondsmoe de laatste tijd. Ook al gaat hij op tijd naar bed, en rust hij overdag nog wat uit, het helpt niks. Maar goed, als zijn slokdarm zo vreselijk ontstoken is, dan is dat wel te snappen. Dan is zijn lichaam druk bezig met een gevecht tegen de ontstekingen, en dat vreet energie. Als hij zijn verhaal heeft verteld, kijken we elkaar aan. Hij heeft een recept voor medicatie tegen deze chronische ontsteking en moet in september terug komen. Het onderzoek heeft nu geen zin, want ze kunnen wel weefsel uit zijn slokdarm halen, maar de cellen zijn nu dermate onrustig dat de dokters niet kunnen zien of het goede of kwade cellen zijn. Eerst moet de rust weerkeren in zijn slokdarm.

De rust weerkeren. Makkelijk gezegd. Wachten tot september lijkt een onmogelijke opgave. We kijken elkaar aan. En denken het ergste. Tegelijkertijd proberen we niet uit te gaan van het ergste. We houden elkaar vast. Hij verbergt zijn hoofd in mijn hals zodat ik zijn tranen niet zal zien.

Als we de koffie en de broodjes op hebben, verlaten we het ziekenhuis. We besluiten te gaan lopen. Het is mooi weer en we hebben geen zin in de tram. Het lijkt wel alsof de wereld er heel anders uit ziet dan een uur geleden. Het lijkt dwaas, dat mensen zich uitdossen in oranje kleding, dat er oranje vlaggetjes aan de gevels hangen. Weer lopen we hand in hand. Af en toe zeggen we wat, maar we hebben ook veel te denken.

We zijn weer thuis. Op de tv staan de handjes, die je krijgt bij de boodschappen van Dirk van de Broek. Aan weerskanten van de tv hangen grote beesies, van de Albert Heijn. En aan de kast hangen de kleine beesies. Het lijkt ineens zo stom allemaal. Maar het leven gaat door.
Dan zegt mijn man: “Ik wil niet dat de komende maanden staat in het teken van het onderzoek in september. Ik ga mijzelf in acht nemen qua voeding, maar verder blijft alles gewoon hetzelfde. De komende dagen zullen we nog wat bedrukt zijn misschien, maar dat moet niet zo blijven. Jij hebt ook al genoeg meegemaakt de laatste tijd, ik wil niet, dat je vanaf nu constant zorgen gaat maken.”
Het neemt mijn zorgen niet weg. Even later gaat hij naar de winkel en komt terug met een gekke oranje pet op zijn hoofd. “Nu gaan we naar de wedstrijd kijken,” zegt hij. “en koffie drinken.”
Ik krijg het nog niet voor elkaar om ook mijn oranje pet op te zetten. Maar de tv gaat aan. De koffie staat even later te dampen voor mijn neus.

Toch kan ik mijn gedachten niet helemaal bij de wedstrijd houden. Ik erger me aan termen als ‘diepgang in het spel.’ Het is maar voetbal hoor! Ik erger me als de blessure van Arjan Robben in beeld wordt gebracht. Hallo, mijn man krijgt maar liefst drie maanden blessuretijd! En als ik het woord ‘voetbalhelden’ hoor, kan ik daar absoluut niet in meegaan. Wanneer ben je een held? Als je een bal in een doel weet te trappen? Vandaag zie ik maar één held. En dat is die flinke man van mij. De man, voor wie ik alles over heb. De man, die altijd op mijn liefde en zorg mag rekenen, wát er ook gebeurt. Want dat verdient hij. Hij praat nooit over het syndroom van Marfan, veel mensen weten niet eens dat hem wat mankeert. Hij klaagt nooit over pijn, hij is altijd vrolijk, opgewekt en zorgzaam. Mopperen doet hij alleen in zijn columns die hij onder de naam Driek Oplopers publiceert.
Hij gaat niet uit van wat hij niet meer kan, maar denkt positief, over wat hij nog allemaal wél kan. Dan ben je toch een held?

Samen zijn we sterk. Zoals vorig jaar op onze trouwkaart stond: “De liefde overwint alles.” Dit denkend, kan ik toch enthousiast reageren als Nederland de wedstrijd van Denemarken wint. De bal kan inderdaad raar rollen, maar zolang je maar het doel in zicht blijft houden is er een kans op winnen.
Ik hoop met heel mijn hart, dat er straks in september, als het WK allang weer voorbij is, een grote winnaar zal zijn. Mijn held. Mijn kampioen. En samen staan we sterk!