Lente?

Is de lente nu dan echt begonnen? Ja, ik vroeg het aan u! Geef eens antwoord dan! O. U weet het ook niet. Nou, fraai is dat dan. Wat heb ik daaraan? Helemaal niets. Zeg het nu zelf, wat is dat voor een zinloos antwoord dat u geeft? Daar schiet een mens toch niets mee op? Waarom zeg je niet gewoon dat het je geen mallemoer interesseert? Of dat je gisterenavond het weerpraatje van Erwin Kroll niet hebt begrepen omdat hij te veel moeilijke woorden gebruikt? Je hoeft je heus niet te schamen voor je lage IQ, hoor. Komt in de beste families voor. Wat dat betreft mag je blij zijn dat je in de eenentwintigste eeuw leeft, want honderd jaar geleden hadden we gasten zoals jij nog gewoon in het blote gat aan een ketting aan de muur gelegd. Niet dat het vroeger altijd beter was, zoals al die bejaarde fossielen in de oudevandagenhuizen ons willen doen geloven. Toen was het niet goed en nu ook niet. Kijk naar die bejaarde fossielen in de oudevandagenhuizen. Nee, dát is leuk: de hele dag met je gerimpelde hoofd voor het raam zitten en naar buiten kijken. Het enige voordeel is wel dat je als een van de eersten ziet of de lente nu dan echt is begonnen. Dat dan weer wel.

De bomen zijn weer volop groen en overal zie je bonte bloemenpracht. In het Kanaal en in de vijvers langs de Kayersdijk hier in het mooie Apeldoorn wemelt het alweer van de eenden met enorme gezinnen. Begin april zag ik het eerste nest. Een moeder met zes kuikentjes. Wat schattig. Die pluizenbolletjes spartelden achter hun mama aan. Net als ik, lang geleden. Overal waar mama ging, drentelde ik achter haar aan. Een pluizenbolletje was ik toen niet. Nu wel. Toen was ik een mager scharminkeltje met kortgeknipte haartjes. Tegenwoordig heb ik een bierbuik, een bolle bakkes en overal lang haar.
Mijn mama was altijd in beeld. Mijn papa niet. Die moest de hele tijd werken. Hij was vertegenwoordiger in plastieken afwasteiltjes. Thuis stikten we bijna in die dingen. Overal stonden ze. Mama gebruikte ze ook overal voor: als badje voor mij, als wasmand, om de sla in te serveren, om de verkeerd gevallen sla weer terug in op te vangen, als potje om in te piesen of te poepen, als hoofddeksel voor mijn gehandicapte halfbroer met zijn waterhoofd, om de kano mee leeg te hozen, om het regenwater in op te vangen dat door het lekkende dak de slaapkamers in kwam gutsen, als minivijvertje in de tuin en heel soms gebruikte ze hem als afwasteiltje. Nu zul je je afvragen waarom mijn papa die lekkage in het dak niet repareerde. Dat kwam zo: hij moest de hele tijd werken, want hij was vertegenwoordiger in plastieken afwasteiltjes. Maar goed dat hij vertegenwoordiger in plastieken afwasteiltjes was, want nu hadden we ruim voldoende plastieken afwasteiltjes om het regenwater in op te vangen dat door het lekkende dak de slaapkamers in kwam gutsen. Stel je voor dat hij vertegenwoordiger in gootsteenontstoppers was geweest. Wat vang je aan met een gootsteenontstopper bij lekkage in het dak? Niet veel. Plastieken afwasteiltjes waren in die tijd nog erg geliefd. Afwasmachines had je nog niet. Het was een hard en primitief leven.

Zo moest ik nog rekenen uit mijn hoofd, allerlei steden en plaatsen op een landkaart kunnen aanwijzen, grammatica en spellingsregels beheersen, jaartallen van historische gebeurtenissen kunnen benoemen en alle namen van de boeken uit de Bijbel in de juiste volgorde kunnen ophoesten. Internet was nog niet uitgevonden en als je iets met je mechanische typemachine op het papier wist te krijgen, verschenen er niet automatisch rode of groene kringellijntjes onder de fauten die je maakte. Als je een meid wilde versieren, moest je haar nog ten dans vragen in plaats van dat je haar mobiel belde of msn'de of bluetoothde of skypte of fokroulettete of webcamsekste of weet ik veel hoe die overbodige rommel allemaal heet. Op die leeftijd kón ik nog niet dansen, dus versierde ik nooit een meid. Tegenwoordig kan ik trouwens nóg niet dansen, dus versier ik nooit een meid. Headbangen kan ik wel, maar daarmee versier je geen meid. Zeg dat ik het gezegd heb. Er komt overigens nog bij dat ik in die dagen meiden maar stomme creaturen vond die geen enkele reden van bestaan hadden. Vandaag de dag denk ik daar heel anders over. Niet dat ik nog aan een nieuwe meid wil. Ik heb de leukste, liefste en mooiste meid die ik me maar kan bedenken. Ze wordt wat oud en begint wat slijtage te vertonen, dat wel. Maar ik ben na al die jaren erg gehecht aan mijn meid, dus van vervanging kan geen enkele sprake zijn. Integendeel, ik ben erg zuinig op haar.

Ik neem nog maar een biertje. Zát dat ik weer ben, zeg. Maar goed dat ik geen sterke drank meer drink. Ik ben te zwak voor sterke drank. Er waren tijden dat ik in twee dagen tijd een literfles wodka mijn vergiftigde lijf injoeg. Ik kon er niet tegen, maar bleef gewoon doorgieten. Gelukkig zijn die tijden voorbij. En dat terwijl er in het leven nog altijd redenen genoeg zijn om het op een zwaar zuipen te zetten.

Ze rust. Dat heeft ze hard nodig. Zo sterk als ze altijd was; zo kwetsbaar is ze nu. We doen er alles aan dat ze zo goed mogelijk door deze zware periode heen komt. Ik ben veel thuis. Werk is leuk en werk is belangrijk, maar soms komt de werkelijkheid even langs en weet ik weer dat er dingen in het leven zijn die zoveel essentiëler zijn. Ik doe boodschappen. Ik kook. Ik ben er. Ze verliest. Ze verliest kracht. Zo moe als ze is, dat houd je niet voor mogelijk. Ze verliest geur- en smaakbeleving. Ik kan koken wat ik wil. Ze verliest de controle over haar leven. De ziekte heeft genadeloos om zich heen gegrepen. Ze moet zich er aan overgeven. Over overgeven gesproken, ze kotst haar darmen uit haar lijf. Ik heb geen plastieken afwasteiltje voor haar. Ze verliest haar haren. Sterker nog: op haar hoofd zit al helemaal niets meer. Zal ik uit solidariteit mijn kop ook kaalscheren? Ze verliest de grip op haar eigen lichaam. Het lot is haar niet gunstig gezind. Is this all meant to try us out? Ze verliest de lust in het leven. Zo wil ik haar niet zien. Ik wil die lach op haar lippen. Veel te lang heb ik die al moeten missen. Ik denk in zijn algemeenheid: "O, als ze maar niet verliest."
Wat ze niet verliest, dat is die halfzachte echtgenoot aan haar zijde. Ik ben er. Kijk maar, schat.


Zie. Mijn glas is leeg. Een sterk verlangen naar een vol glas heeft zich van mij meester gemaakt. Al jaren. Wat zit ik hier voor mij uit te leuteren? Tegen wie heb ik het eigenlijk? Wie is mijn lezer?
Vandaag is het achterbuurmeisje jarig. Ze is achttien jaar oud geworden. Vanavond ga ik naar haar feestje om haar te feliciteren. "Als je het niet erg vindt, ga ik vanavond niet mee," dreunt het na onder mijn holle schedel. Het bier is er gratis. Haar gasten zullen plezier hebben en kletsen dat het een lieve lust is. Ik heb niet veel behoefte aan kletsen. Ik wil het liefst de hele dag en nacht naast mijn leuke, lieve en mooie meid zitten. Met een geruststellende blik in mijn ogen zal ik haar broze hand tegen mijn lippen drukken. En dan komen die paar woorden. Zo onbenullig, zo onbeholpen als ze zijn, zelfs na al die jaren. Ik weet geen betere.
"Ik ben er voor je."

De eenden hebben een nest. De bomen zijn weer volop groen. Overal is bonte bloemenpracht. De meisjes vieren feest. Alles om mij heen staat in het teken van De Nieuwe Wereld.
Ja. Het is lente. Maar ik merk er niet veel van.


Apeldoorn, april 2010