Gegijzeld door hangjongeren

Hangjongeren hangen niet, nou ja ook wel, maar niet alleen maar. Hangjongeren zijn er gewoon, ze zijn aanwezig. Dat is wat hangjongeren kenmerkt, dat ze aanwezig zijn. Heel erg aanwezig. Je ziet ze, je hoort ze, je ruikt ze. De praktijk ervan is me inmiddels vertrouwd want ze hebben het voorheen rustige peuterspeelveldje achter mijn huis ingenomen als hangplek. Ik bedoel als plek om aanwezig te zijn.

Hangjongeren zijn zelden alleen, ze functioneren pas optimaal in groepsverband. Als ze tot hun schrik ergens alleen blijken te zijn dan doen ze via hun hotline met alle andere hangjongeren (de alom aanwezige mobiele netwerken) direct een noodoproep. Wat volgt is een invasie op fietsen, brommers en scooters. Tot het er zoveel zijn dat alle strategische posities op mijn speelveldje bezet zijn. Het bankje, het relinkje van het grasveld, de schommel, de wip.

Als ik in mijn achtertuin zit, scheiden slechts een paar meter en een gammele schutting mij van het strijdtoneel. Als ze roken zit ik in de rook, hoe de wind ook staat. Er rookt er altijd wel één, (als ik geluk heb zonder, en anders met wiet) maar meestal zijn het er meer; de tabaksindustrie draait op jongeren. De rookpalen op NS stations zouden verplaatst moeten worden naar hangplekken. Regelmatig hoor ik een meisje gillen als reactie op intimiteiten waarvan de aard en de al of niet gewenstheid ervan een object van mijn dus grotendeels onbevredigde nieuwsgierigheid blijven. En er zijn altijd een paar jongens bij die met de regelmaat van de klok op de grond spugen. Pfft, pfft. Ze zullen wel vies van zichzelf zijn. Er wordt eens een brommer gestart die, nadat er een paar meter met loeiende motor mee gereden is, vrijwel onverrichter zake weer tot rust komt.

Het moeilijkst te negeren zijn de conversaties. Soms vanwege het taalgebruik “kankerdit, kankerdat, kankerzus, kankerzo” Meestal vanwege de onderwerpen. Over school, gestolen bromfietshelmen en verder over wie van de afwezigen nu waar is en waarom, en waar wie gisteren en eergisteren was en wie daar verder nog bij was en wie niet en waarom niet of waarom wel en wat er allemaal gezegd is als ze er wel waren en over wie dat ging. Iedereen praat over iedereen, dat wil zeggen dat de aanwezigen over de afwezigen praten. Maar o wee als het er eentje ter ore komt dat hij of zij zelf ergens anders het onderwerp van gesprek was. Nee dat kan echt niet. Het ongenoegen over zo'n misstand wordt breed uitgemeten. Maar als je goed luistert, en je moet wel want het gaat allemaal op megafoonsterkte, dan begrijp je dat ze het heerlijk vinden als er over ze gepraat wordt. Dat vinden ze misschien nog wel fijner dan om over anderen te praten. Maakt niet uit of het positief of negatief is. Negatieve aandacht is ook aandacht. Als alle conflictstof uit het verleden is verwerkt gaat het over de toekomst. Waar zullen we nu eens heen gaan, wie gaat er mee, wie is er al waar we heen gaan en hebben we wel zin in ze? Zullen we dan niet liever ergens anders heen gaan? Waarheen dan, en wie is daar al? Jongens onder elkaar hebben het vaak over hun heldendaden. Over wie ze een beuk gegeven hebben en waarom. Om een goede reden zitten ze nooit verlegen.

Op een dag dat ze niet weg te slaan zijn lijkt het alsof er urenlang helemaal niets verandert. Maar wat er om 8 uur 's avonds hangt, zijn waarschijnlijk niet degenen die er 's middags om 1 uur hingen. Zodra de samenstelling wisselt en dat gaat de hele dag door, begint alles weer van voren af aan. Ik leef aan de voet van een apenrots.