Op zoek naar het verloren geluk

“Als een moeder mij vraagt of ze haar baby op moet pakken als hij huilt, zeg ik dat ze hem nooit had moeten neerleggen”.
Duidelijke taal van de auteur Jean Liedloff.
Doordat zij een tijd in een Indianenstam in de jungle heeft doorgebracht, die nog in de oertijd leeft en waar ze nog onbekommerde levensvreugde kennen, heeft zij ontdekt wat kinderen van nature nodig hebben en hoe het komt dat de Westerse kinderen zoveel gedragsproblemen hebben.
In de stam van de Yequana’s komen huilbaby’s of opstandige kinderen nauwelijks voor. Jonge baby’s worden de hele dag gedragen en als zij er zelf aan toe zijn, gaan ze op onderzoek uit, maken zich geleidelijk los van de moeder. Als ze er behoefte aan hebben, kunnen ze altijd weer steun zoeken. Vanuit vertrouwen dat er altijd iemand voor ze is, durven ze steeds verder te gaan. De ouders claimen, zoals je in onze samenleving ziet, hebben ze niet nodig. Zelfstandigheid wordt in die stam niet geforceerd, het kind wordt niet in een situatie gedwongen die het niet aankan. Volwassenen laten het kind niet in de steek als het troost zoekt. Laten het niet alleen met angst of verdriet. Deze manier van omgaan met kinderen, creëert volgens de Westerse normen verwende, veeleisende kinderen.
 
Peuters binnen de stam hebben niet de neiging om weg te lopen, ze halen het niet in hun hoofd! Net als jonge dieren weten ze instinctief dat ze bij de groep moeten blijven. De ouders hoeven niet te waarschuwen. Als een kind het tempo niet bij kan houden, hoeft het alleen maar te roepen. Nu moet ik erbij zeggen dat in de Jungle ook geen verkeer voorbij raast.
De ouders zijn niet onzeker en hebben geen deskundig advies nodig. Al vanaf hun jongste jaren zijn ze betrokken bij de babyverzorging en nemen de houding van hun ouders vanzelf over. Het grootbrengen van kinderen gaat op een natuurlijke en relaxte manier. Mensen zorgen ook voor elkaars kinderen.
Volwassenen hebben de leiding, zonder te forceren. Het is ook niet zo dat kinderen daar de baas kunnen spelen. De volwassenen geven het voorbeeld. Kinderen leren naar hun eigen kunnen, door het af te kijken van degenen met meer ervaring. In natuurfilms zie je vaak hoe dieren spelenderwijs zich vaardigheden eigen maken en steeds sneller en preciezer worden. Er is geen dwangmatig schoolsysteem nodig. Van zichzelf leren en werken kinderen graag. Alles wijst erop dat het onze cultuur is die kinderen passief maakt. Een voorbeeld: Een kind krijgt een zware deur niet open. Wij zouden het kind meteen te hulp schieten of het aansporen een andere activiteit te zoeken en daarmee zeggen: Jij bent nog te klein hiervoor. De Yequana’s geven het kind de kans het zelf voor elkaar te krijgen en schieten het pas te hulp als het kind daar om vraagt.
Tegelijk verplicht onze cultuur kinderen iets aan te kunnen waar ze nog niet aan toe zijn. We laten een baby alleen, hoe hard het ook huilt. Een baby die zowel praktisch als psychisch helemaal afhankelijk is van anderen.
Of we verplichten een kind tot een prestatie en worden boos als een kind het niet kan of wil. Geen wonder dat kinderen een afkeer krijgen voor leren en werken. (Met werken bedoel ik in dit geval geen betaalde baan.)
De Yequanakinderen leren zoals jonge dieren leren. Ze proberen een meestergraad te halen, maar het doel is niet ‘beter zijn dan de anderen’. Het is een harmonieuze stam, concurrentie is er nauwelijks. Zowel de volwassenen als kinderen leren/werken met plezier. Zij zien dat niet als noodzakelijk kwaad, zoals dat hier vaak is.
De moeders hoeven met een baby niet te stoppen met werken of oppas te regelen, de baby is gewoon bij hen, in een draagdoek en neemt passief deel aan het dagelijks leven. Het voelt zich veilig en kan veel aan wat betreft bewegingen, prikkels en weersomstandigheden, omdat het in context is met hoe de natuur het heeft bedoeld. Het kind ondergaat alles vrij gelijkmoedig. Zowel de kinderen, volwassenen en ouderen voelen zich over het algemeen goed en compleet, omdat als kind hun behoeften vervuld zijn, meestal zelfs zonder erom te hoeven schreeuwen of huilen. Ook als volwassene blijven ze in harmonie leven.

In romanvorm lees je hoe een baby binnen een samenleving als de Yequana’s zich voelt. De geboorte ondergaat de baby gelijkmoedig, omdat zijn aangeboren systeem dit verwacht. Het is voor de baby weliswaar een overweldigende ervaring, in de wereld buiten de baarmoeder terecht te komen, maar er is niets abnormaals aan.
In deze levensfase kan de baby alles alleen nog maar ervaren, het kan nog niet denken, laat staan oordelen. Ook heeft de baby geen enkel besef van tijd. Dat is niet erg in de baarmoeder of tegen de moeder aan. De baby voelt zich gewoon in orde, compleet en veilig.
Het is daarentegen een marteling als de baby ergens is neergelegd. Het huilen is een mechanisme om iemand te laten komen, maar wanneer een reactie uitblijft, kan de baby niets doen om de spanning te verlichten. Zelfs al zou het op een of andere manier besef van tijd hebben, duurt een uur al een eeuwigheid. De geestelijke nood is heel dringend.
Een baby is er met de geboorte klaar voor om aan allerlei prikkels te worden blootgesteld; bedrijvigheid, stemmen en anderen geluiden (die nu niet meer gedempt klinken), de lucht, warmte en kou.

Onze natuur is deels in staat zich aan te passen aan omstandigheden. Zo kunnen vaders een moederfiguur zijn en andersom. Daar zijn we flexibel genoeg voor. Tegenwoordig is daar niets vreemds meer aan. Het zal een baby niet uitmaken of hij door zijn moeder of vader wordt gedragen en verzorgd. Een man kan alleen niet de borst geven.
Maar iedere jongen en meisje heeft de capaciteit voor een baby te zorgen. Het is de cultuur die ons deze talenten laat verleren, ons vervreemd van onze natuur, ons instinct de nek omdraait. Het is tegenwoordig heel normaal om een baby alleen op te pakken als het tijd is voor een voeding of verschoning, of wanneer het ons uitkomt. De protesten van de baby zien we als een poging om zijn zin door te drijven.
 
De periode vlak na de geboorte, geeft een baby een belangrijke indruk van hoe de wereld in elkaar zit. Het is een absolute ervaring, omdat de baby nog geen eerdere indrukken heeft opgedaan buiten de baarmoeder. Hij is op deze overgang voorbereid, maar waar hij niet op voorbereid is zijn de kille lichamelijke onderzoeken (die uit routine en doorgaans zonder medische noodzaak worden uitgevoerd.)
De moeder-kind band kan worden doorgesneden als dit buiten het zicht van de moeder gebeurt. Dit kan al binnen een paar minuten. De biologie van een moeder rekent erop dat er een baby komt om haar zorgzame, tedere gevoelens op te richten. Alleen in het geval dat het kind doodgeboren is, blijft dit uit. Dan ontstaat er rouw en onthechting. Er is immers geen baby om te verzorgen.
Maar dit proces van onthechting ontstaat ook als het kind wordt weggehaald!
Tegen de tijd dat het kind weer tevoorschijn wordt getoverd, is de verbinding al verbroken. De moeder merkt dat ze weinig voor het kind voelt. Omdat zij niet beseft waar dit door komt, voelt zij zich schuldig, met als gevolg vaak de bekende postnatale depressie. Zowel bij de moeder als het kind is de hechting verstoord. Dit is moeilijk te herstellen.
Nog erger wordt het als de baby na het onderzoek op een babyzaal wordt gelegd, terwijl heel zijn wezen schreeuwt om lichaamscontact. De baby huilt gemarteld, maar niemand trekt zich er iets van aan. Emotioneel wordt de baby totaal aan zijn lot overgelaten en dit zijn de eerste ervaringen. Om zich heen hoort hij kreten van andere slachtoffers, maar dat zal weinig groepsgevoel geven.
Zijn overlevingskansen hangen af van de nabijheid van volwassenen. Hij huilt tot hij niet meer kan. Hij rolt zijn hoofd heen en weer, strekt zich, spartelt om de kwelling te verlichten.
Als hij dan eindelijk in de armen van zijn moeder is, voelt hij zich bijna helemaal in orde. De verbinding met haar en het leven is hersteld. Gulzig drinkt hij uit haar borst.
Maar ook bij zijn moeder thuis ligt hij het grootste deel van de tijd gesepareerd. Hij geeft het nog niet op. De moeder heeft echter geleerd dat als de baby gevoed en verschoond is en hij er goed bij ligt, er ‘niets’ aan de hand is. Ook hier is zijn leven troosteloos en ondraaglijk eenzaam. Een prikkelarme kamer is niet rustgevend. De natuur van de baby rekent op beweging, het groepsleven en veranderingen in de omgeving.
Als het kind zijn eerste lach toont, waant de moeder zich een trotse moeder van een blije baby. De baby zal die lach op zijn beurt inzetten in zijn wanhopige verlangen naar haar.

Ook op latere leeftijd blijven die gevoelens deel uitmaken van je werkelijkheid. Wat je meemaakt wordt dus echt een deel van je persoonlijkheid. Als je het contact met een ouderfiguur teveel hebt moeten missen, zul je je zelfs als volwassene incompleet voelen, onbehaaglijk. Je zult angsten en andere onprettige gevoelens hebben, zonder ze te kunnen plaatsen.
Wanneer je behoeften als kind onvoldoende zijn vervuld, zullen die behoeften blijven bestaan. In zekere zin zijn veel volwassenen nog baby’s die proberen op allerlei manieren hun behoeften te vervullen, die leegte te vullen. Die liefde, een kind of zelfs die auto moet ons gelukkig kunnen maken. Een relatie die verbroken wordt, voelt als het einde van de wereld. Een gezond opgegroeide baby zal als volwassene ook een klap te verwerken krijgen in die situatie, maar zal makkelijker weer betekenis vinden in het leven.
De commercie speelt handig in op ons verlangen ons compleet te voelen. “It’s the real thing!” 
Je ‘high’ voelen, schijnt vergelijkbaar te zijn met hoe een zuigeling zich voelt in iemands armen.

We hebben een samenleving nodig waarin een kind zich op een natuurlijke manier kan ontwikkelen en waar we naar elkaar omkijken.