Goud van oud

Een jaar lang heb ik gezocht naar een decoratief houten bord om ons huis te vernoemen, maar geen van de vele voorbeeldexemplaren kon mij bekoren. De een was te glad, de ander te strak en een derde te mooi afgewerkt. Mijn huis verdiende beter. Afgelopen weekeinde kwam er eindelijk een einde aan de queeste. In een klein volgestouwd Texels winkeltje trof ik achter een reddingsboei, twee planten en wat schapenvachten het gedroomde naambord. De oude scheepsplank is, door jarenlang complotteren van zon, zee en wind behept met een verweerde uitstraling. Gebroken, muf, verschoten. Precies wat ik zocht.

Niet alleen bij gevelborden blijkt echter mijn hang naar vergane glorie. Vrijwel alle objecten die de tand des tijds op bezoek hebben gehad prefereer ik boven hun jongere broertjes (en zusjes, voor de feministen onder ons). Natuurlijk zijn nieuwbouwwoningen energiezuiniger en onderhoudsvriendelijker, maar toch mis ik de ongelijke houten balkenplafonds, de krakende vloeren en de iets verzakte achtergevel. Hoewel ik geen groot autoliefhebber ben, krijg ik altijd een warm gevoel van binnen wanneer ik de prachtige gele koplampen van een Citroën DX of Renault 4 ontwaar tussen alle verblindende blauw-witte halogeenverlichting. Mijn retro New Balance en Nike sneakers zitten veel lekkerder dan alle hedendaagse ontwerpen. Onze ouderwetse Engelse kinderwagen doet alle soortgenoten verbleken. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Door mijn omgeving word ik vaak versleten voor nostalgicus. Dat impliceert echter dat ik bovenmatig gehecht ben aan het verleden. Tja, oude dingen hebben hun waarde door de jaren reeds bewezen; ze zijn niet voor niets oud geworden. Toch is oudheid an sich niet wat mij trekt, hoewel het een onoverkomelijke bijkomstigheid schijnt. Mijn voorliefde voor vergankelijkheid bestaat immers bij de gratie van de afkeer voor alles wat nieuw is. Nieuw, het woord alleen al. Voor mij is vernieuwing achteruitgang en stilstand juist rijping.

Als klein ventje liep ik, tot afgrijzen van mijn moeder, met mijn nieuwe hagelwitte sportschoenen een paar keer door de modder, om de gehate smetteloze aanblik weg te poetsen. Al jaren voordat de doorgaans dure destroyed jeans de modewereld bestormden, zat ik uren met een vijl en schuurpapier mijn nieuwe broeken te voorzien van een used look. De virtuoze lichtschakeringen van Vermeer of Jongkind fascineerden me. Het gekrabbel van Appel of Corneille irriteerde me. Moderne architectuur liet me even koud als ik het warm kreeg van eeuwenoude burchten, het liefst verworden tot door hedera overwoekerde ruïnes.

Zijn de nieuwe dingen nou echt zoveel lelijker? Waarschijnlijk niet, aangezien ik 20 jaar geleden met een boog om de zojuist gememoreerde ‘retro’ sneakers heen liep. Toch kan ik me nu nog niet voorstellen dat ik over een kwart eeuw heimwee heb naar de futuristische ontwerpen van nu. Ik moet er niet aan denken dat mijn afzichtelijke Compaq laptop of JVC hifi systeem dan mooi staan te zijn op de plek waar nu een prachtige Erica typmachine en Saba radio pronken. Zullen de 70’s of 80’s feestjes langzaam verdrongen worden door de 00’s en 10’s fuiven? Vermoedelijk wel. Als ik nu denk hoe mijn dochter over twee decennia uit haar dak gaat op Lady Gaga en Rihanna voel ik meelij. Tegen die tijd zal dat vast anders zijn. Het enige wat ik moet doen is wachten tot de kunstenaar der kunstenaars zijn werk aflevert. Zijn daden zijn groot, zijn oeuvre reusachtig, zijn werken tijdloos. Al duurt dat laatste even.