Graaicultuur

‘Ik houd niet van boodschappen doen, mevrouw’, zei de man in de rij naast me opeens. Ik keek naar links en zag een paar grijze ogen verscholen tussen kwabben boven een neus die nog het meest weg had van een flinke aardbei. De man leek mijn gedachten uit te spreken.
‘Ik ook niet’, antwoordde ik terwijl ik een hoofdbeweging maakte in de richting van de veroorzaker van de rij. De legeflessenmachine, hij was weer eens kapot. En de andere ook, zodat er nu twee rijen stonden. ‘Ja, je verdoet een hoop tijd in zo’n supermarkt, hè mevrouwtje. Niet dat ik die niet heb hoor, tijd, maar ik doe toch liever wat anders, als u begrijpt wat ik bedoel.’ Hij waagde nog één poging om zijn grijze hoofd boven dat van zijn voorganger uit te steken. Het leverde slechts hoofdschudden op.

Met een zucht legde de man zijn onderarmen op de stang van zijn boodschappenwagentje vol met kratten huismerkbier. ‘Het zit zo: ik ben met pensioen en mijn vrouw werkt nog, drie dagen in de week. Dus heeft ze gezegd: ‘Jij kunt best een keer de boodschappen voor me doen, Lou’. En ze heeft gelijk hoor, daar gaat het niet om. Maar dat ik er nou zoveel lol aan beleef…’ Ik keek nog eens opzij en zag hoe Lou zich een comfortabele wachthouding aan probeerde te meten. ‘Maar dat wachten vind ik niet eens het ergste, weet u. Het zijn de mensen waar ik me het meest aan stoor, hoe ze zich gedragen. Alsof ze alleen op de wereld zijn. Er is er altijd wel eentje die zijn karretje tegen je achillespezen parkeert, als u begrijpt wat ik bedoel.’ Ik maakte een onduidelijk geluid dat als instemming bedoeld was.

Voor ons, aan het begin van de rij die alleen maar langer werd, was een jongen van een jaar of 20 druk in de weer met een mobiele telefoon. Hij droeg een blauwe stofjas met het logo van de supermarkt erop. ‘Maar dat is niet eens het ergste, mevrouwtje. Wat ik vorige week meemaakte, was helemaal het toppunt.’ Ik keek Lou weer aan en berustte in mijn lot. ‘Bij de buurtsuper stond een tafel tegenover de kassa’, ging hij verder. ‘Ik zag het niet meteen, pas toen ik zelf bij de kassa stond.  Er hing een bord boven. ‘1 per klant’, stond erop. Zeker uit het assortiment of bijna over de datum, dacht ik nog. Ik besteedde er niet veel aandacht aan, mevrouwtje. Want ik houd niet van boodschappen doen en dan sta ik nog wel eens weg te dromen, weet u.’ Lou schudde zijn massieve hoofd alsof hij spijt had van zijn gedagdroom.  Voor ons drukte de jongen verwoed op knoppen. Het alarm van de flessenmachine werd zo langzamerhand ondraaglijk. Ik besloot mijn aandacht op Lou te richten.

‘Om een lang verhaal kort te maken, mevrouwtje, toen die caissière begon te gillen, viel het me pas echt op. Die hele tafel lag vol met pakken koeken. Nou ben ik zelf niet zo van de zoetigheid en dat is maar goed ook’, zei hij terwijl hij een van zijn enorme handen op zijn buik legde. ‘Maar we hebben ook nog kleinkinderen, mijn vrouw en ik, en die zijn twee dagen in de week bij ons. Ouders moeten werken hè, dan krijg je dat. Dus ik had toch gedacht om er een mee te pakken, mevrouw. Gratis is gratis en dat komt best wel eens van pas met mijn pensioentje. Het zijn ook niet de beste tijden, zeg nou zelf, en die blagen vreten me de oren van m’n kop. Als ik zo’n pak voor ze neerleg, hoef ik maar met mijn ogen te knipperen en ze hebben het al leeg. Echt, waar ze het laten is mij een raadsel, maar het gaat erin als koek. Snapt u wat ik bedoel?’ Ik knikte naar Lou. De matte blik in zijn ogen was verdwenen en had plaats gemaakt voor iets levendigs. Ik werd nieuwsgierig.

Het was de flessenmachinejongen eindelijk gelukt om de apparaten stil te krijgen. Naast hem stond nu een veertiger in grijs pak naar wie hij druk gebaarde. Hun hoofden bewogen synchroon langs de voorkant van de machines voordat ze door een deur naast de flesseninname verdwenen. Even later maakten de apparaten opnieuw geluid, maar dit keer was dat het hoopgevende gezoem van lopende banden. De rij kwam in beweging. Bijna gelijktijdig rolden Lou en ik onze karren een plaats naar voren. Als dat maar niet te snel gaat, dacht ik nog, bang dat ik het einde van Lou zijn verhaal niet te horen zou krijgen. Hij hervatte nog voordat ik mijn gedachte afgerond had.

‘Dus die caissière begint te gillen: ‘Mevrouw, mevrouw!’, en ik zie haar richting die tafel met koeken kijken. Daar stond inderdaad een mevrouw, een oudere dame. Ja, dat zeg ik goed, ze zag er ook uit als een dame. Haartjes netjes opgestoken en ze had een bontjas aan of zo iets, daar heb ik verder geen verstand van, mevrouw. Nog nooit zo’n ding van dichtbij gezien. Afijn, ze zag er uit als de koningin, bij wijze van spreken. Diezelfde chique dame staat daar heel haar tas vol te laden met die gratis pakken koeken. Ik wist niet wat ik zag! Ze stapelde ze met een stuk of acht op elkaar en liet ze zo in haar tas glijden. Nou, toen vond ik haar in ene niet zo chique meer.’

De wachtenden voor ons waren inmiddels verdwenen. Lou duwde zich moeizaam op aan zijn boodschappenwagen en ging er wijdbeens naast staan. Terwijl zijn lege bierkratten rinkelend in de buik van het apparaat verdwenen, ging hij verder: ‘Ze voelde zich niet eens aangesproken, dat wijf, ze ging gewoon door. Dus die kassajuffrouw staat op en roept nog harder: ‘Mevrouw, één per klant!’ Wat denk je wat? Wordt ze nog kwaad ook! Het was goed dat de kassajuffrouw op haar af was gestapt, want ze had zo de benen genomen met haar tas vol koeken. Nou, dat ging er even heet aan toe, mevrouwtje. Ze was het er niks mee eens. Maar uiteindelijk heeft ze die hele tas maar achtergelaten. De caissière pakte er één pak koeken uit en wilde dat aan haar geven, maar ze stampte de winkel al uit.’

Ik keek mijn laatste frisdrankfles na door de koker in het apparaat en drukte op de knop. Met de bon tussen mijn lippen geklemd, stuurde ik mijn kar de rij uit, op de voet gevolgd door Lou. ‘Kijk,’ hoorde ik zijn bassende stem achter mij zeggen, ‘en daar heb ik nou zo’n hekel aan. Die hebberigheid, dat gegraai. Als haviken vliegen ze erop af als er wat te halen valt, of het nou gratis of voordelig is. Alsof we met z’n allen niks te vreten hebben in dit land. En dan hebben ze het over de graaicultuur en die hoge pieten bij de bank met hun bonus, maar die graaicultuur is overal, mevrouwtje. Vroeger gaf je nog wel eens aan de armen, tegenwoordig wordt er alleen maar gegraaid. Het is zonde, mevrouwtje, eeuwige zonde.’

Lou tikte met zijn linkerhand zijn voorhoofd aan bij wijze van groet en liep toen met ferme pas door om een paar meter verder halt te houden bij een kraampje waar twee vrouwen collecteerden voor een goed doel. ‘Doe iets goeds met uw statiegeld’, las ik op een poster. Even fronste hij zijn voorhoofd naar het witte papiertje in zijn hand, pakte de pols van een van de collectanten en legde het in een vloeiende beweging met een klap in haar hand. ‘Doe er maar iets goeds mee’, riep hij luid en verdween in de supermarkt.