Nachtritten: sexy lading (26)

Hier lees je deel 25

‘We doen het heel anders, Vick. Geen bloed.’
‘Wat ga je doen, verdomme?’, schreeuwde de soldaat. Sjaak handelde direct. De soldaat mocht geen lawaai meer maken. Hij pakte zijn hoofd, draaide zijn eigen heup naar die van de soldaat. Op dat moment trok Sjaak aan zijn hoofd. Het lichaam van de soldaat vloog over de schouder van Sjaak. Hij zou zijn laatste adem uitblazen nog voordat hij de grond raakte.
‘Geen bloed, Vick, geen bloed. Dan moeten we gaan dweilen en dan weet heel de wereld dat hij hier vermoord is. Ik weet wel een plek.’ Ze droegen de soldaat naar een gat in de vloer die naar de kruipruimte leidde. Hier groef Sjaak een diep gat en begroef de soldaat. Vicky en Sjaak losten op in de nacht. Sjaak ging naar zijn kleine kamer in Palermo en Vicky hoorde heel de nacht de overgebleven soldaten zoeken en roepen. Ze gingen er al vanuit dat hij gewoon weggegaan was, er geen zin meer in had. Maar ze besefte ook dat dit krankzinnig moest zijn omdat Giovanni een weggelopen soldaat zou opsporen en vermoorden. Toen Giovanni hoorde dat de soldaat spoorloos verdwenen was, nam hij maatregelen.

‘Pak je spullen, Vicky. Je gaat tijdelijk ergens anders naartoe’, zei Giovanni de volgende ochtend. Het was alsof de aarde onder haar voeten wegzakte. Tegenstribbelen zou klappen kunnen opleveren. Ze deed wat hij vroeg. Nog even keek ze achterom in de auto die haar naar Palermo zou brengen. Ze dacht aan Sjaak die straks zou komen. Hij zou haar zoeken en nergens vinden. Ze slikte de brok in haar keel weg. Giovanni zat naast haar op de achterbank van de gepantserde Mercedes 500SEC.

In Palermo was ze onbekend. Alleen de plekken die Giovanni haar had laten zien, kwamen bekend voor. Ze stopten bij een klein en troosteloos woninkje. Ze stapten uit de Mercedes. Vicky zag een oude clochard tegen de muur hangen, zittend. Hij richtte zijn hoofd op, knipoogde en glimlachte. Hij had een mooi gebit, vreemd voor een clochard, vond ze. Toen zij bijna bij de deur waren, richtte de clochard zich op en sprak Vicky aan.
‘Hebt u geld?’ Hij pakte haar hand, ze voelde dat hij er iets in drukte. Ze sloot haar hand snel. Vicky had een vermoeden dat het Max van Schie was. Een van Giovanni’s soldaten sloeg de clochard hard tegen de grond. Giovanni glimlachte, alsof geweld hetzelfde was als plezier maken.
‘God zij met u! God zij met u, u bent een engel!’, schreeuwde de clochard. Ze had hem niets gegeven. Ze had geen geld, anders had ze hem alles gegeven.

Ze vermoedde het ergste toen zij het kleine huisje binnenging. Het was er smerig en vervallen. Maar een van de soldaten opende een vrij massieve, oude eiken deur. Hij opende hem met behulp van een elektronisch kastje. De deur ging langzaam open zonder hulp van een mens. Ze zag een metalen, moderne trap naar beneden.
‘Hier kan ik je beschermen, schat.’
‘Tegen wie, bloedhond, tegen wie? Ik zou willen dat iemand mij permanent beschermde tegen jou!’, schreeuwde zij in haar hoofd. Ze glimlachte voorzichtig naar hem.
‘Vannacht is er weer een soldaat spoorloos verdwenen. Er gebeuren rare dingen in mijn huis. Misschien ga ik het wel verkopen.’ Vicky voelde dat haar adem langzaam afgesneden werd. Hier kon ze niet meer ontsnappen. Een kelder, ze zou de rest van haar tijd slijten in een kelder. Deze was weliswaar van alle gemakken voorzien, maar er waren geen ramen. Uit de spullen die her en der op de grond lagen, kon Vicky opmaken dat dit de ruimte moest zijn waar Giovanni altijd sliep wanneer hij niet in het huis in de heuvels was.
‘Er wordt hier wel schoongemaakt, Giovanni?’, vroeg ze aan hem. Hij keek haar liefkozend aan.
‘Nu jij er bent, zal het hier een paleisje worden. Jouw paleisje, schat.’
‘Je zult bedoelen mijn doodskist’, dacht ze.
‘Dit wordt je eigen kamer.’ Hij gaf een harde duw tegen een van de deuren in een gang van ongeveer twintig meter lang. Ze vermoedde dat het een grote oppervlakte had, dit ondergrondse gebeuren. De kamer was mooi ingericht. Vreemd genoeg waren de spullen die er in stonden haar smaak. Giovanni legde haar de ‘paniekkamer’ uit. Een kleine kamer met twee ramen met een eigen zuurstoftoevoer. De muren en ramen waren kogelvrij en de kamer was bestand tegen aanvallen met kleine granaten.‘Als het Max was, de clochard, dan zal Sjaak mij vinden.’ Ze herhaalde deze zin wel honderd keer in haar hoofd.

Er gingen dagen voorbij, twee weken. Het was zondagochtend zeven uur. Dit gaf de protserige elektronische kalender in Vicky’s kamer aan. Ze was een gevangene. Zij kon alleen in de ondergrondse bunker zijn. Plotseling zat ze rechtop in bed.
‘Mijn God, verdomme, mijn God! Ik had al dagen ongesteld moeten zijn. Ik ben verdomme misselijk’, mompelde ze. Ze vloog haar bed uit en moest direct overgeven. Ze voelde zich ook koortsig. Toen ze met haar hoofd van de wc-pot af kwam, voelde zij zich draaierig. En voordat ze er erg in had, lag ze op de grond.

‘Vicky! Vick!?’
Ze zag het gezicht van Paolo. Nog steeds draaiden haar ogen in haar hoofd.
‘Ik voel mij niet zo lekker, Paolo. Wat mankeer ik?’
‘Ik ben een dokter, schat, geen waarzegger. Ik moet je eerst onderzoeken. Ik neem je mee naar het ziekenhuis. Ik heb Giovanni ervan kunnen overtuigen dat dit echt noodzakelijk is.’
‘Meen je dat? Mag ik hier even weg? Meen je dat? Ik ben zo gelukkig.’ Ze kon haar enthousiasme niet verbergen.
‘Stil Vicky, anders krijgt hij argwaan. Hij is hiernaast’, fluisterde Paolo.
‘Sjaak, waar is Sjaak? Sjaak.’
‘Ik ga je wat geven dat je tot rust dwingt.’ Hij gaf haar een injectie met een rustgevend middel. ‘Je bent veel te opgewonden.’
‘Dat zou jij ook zijn, Paolo, wanneer je weken wordt opgesloten in een kamer. Zal ik je vertellen over verveling?’
Paolo streek haar door het haar en gaf haar een kus op haar wang.’
‘We hebben het goed met je voor, schatje. Echt, vertrouw mij. Sjaak weet allang waar je bent. Dit is zijn plan, dit alles. Ook die beroerdheid, het hoort er allemaal bij. Ssssttt.’ Vicky voelde zich wegzakken. Het was een heerlijk gevoel. Alles tintelde. Misschien zou ze Sjaak weer zien. Haar Sjaak.

Giovanni stuurde vijftien soldaten mee naar het ziekenhuis. Toen Vicky uit de bunker getild werd, zag ze dat een van de ambulancebroeders ongeveer zo groot als Sjaak was. Het rustgevende middel was direct uitgewerkt bij haar. Haar pupillen vergrootten zich direct weer. Ze was klaarwakker. Ze herkende zijn loop ook, het moest hem zijn. Het moest. Ze had hem al weer zo lang moeten missen. Ze werd voorzichtig de ambulance ingeschoven met haar brancard. ‘Godzijdank, alleen hij gaat mee naar binnen’, dacht ze.
‘Zo mevrouwtje, waar gaan we naartoe?’ Ze wilde schreeuwen. Deze woorden herkende ze. Ze kende de persoon en dit waren zijn allereerste woorden tegen haar.