Lui kind

Het is bijna tijd. Nog even en de grote wijzer staat op de twaalf en de kleine op de vier. Vier uur, een mooie tijd om naar huis te gaan. Het laatste half uur was tergend. We moesten een dictee maken met hele moeilijke woorden en zinnen. Het was hard ploeteren om alles correct te schrijven. Niets voor mij dat ploeteren. Nu is het bijna tijd om naar huis te gaan. Mijn pennen zitten al in mijn etui en mijn rugzak is ingepakt. Ik ben klaar om te vertrekken, maar dan komt de lerares met nog één mededeling: ‘Oja, voor morgen moeten jullie een opstel maken van maximaal 1001 woorden over wat je later wilt worden.’ De moed zakt me in de schoenen. En ik was nog wel van plan om lui op de bank televisie te gaan kijken.

Samen met Rien en Thomas loop ik naar huis. Ze wonen bij mij in de straat en hoewel Rien een jaartje ouder is, kunnen we goed met elkaar opschieten.
‘Ik wil later straaljagerpiloot worden!’ roept Thomas.
‘Dat wil iedereen,' zegt Rien op wijze toon.
‘Wat wil jij dan worden?’
‘Ik word later rijk!’
‘Heb je daar nu een jaar langer over kunnen nadenken, rijk?’ vraag ik.
‘Ja, ik ga de loterij winnen en dan begin ijskraam in de Torenstraat.’
Ik zeg hem maar niet dat zijn beroepskeuze nauwelijks economisch verantwoord is. Er zijn immers al drie ijskramen in ons dorp, nog een ijskraam erbij en er ontstaat een ware prijzenoorlog. Dit zou funest zijn voor minstens twee ijskramen, en zeker een net nieuwe.
‘Wat is jouw droomberoep dan?’ vraagt Thomas.
‘Weet niet,’ zeg ik.
‘Nou, dan zal ik er maar snel achterkomen als ik jou was, we moeten morgen een mega-opstel maken!’
‘Komt goed.’

Onze wegen scheiden bij mijn huis. Via de achterdeur loop ik naar binnen.
‘Hoe was het op school?’ vraagt mijn moeder die voorovergebogen over een dik boek zit.
‘Mmm… ging wel.’ zeg ik, hopend dat ze niet doorvraagt.
‘Dat klinkt niet zo best. Heb je een moeilijke toets gehad?’
‘Mmm… ging wel,’ mompel ik en ik ga op de bank liggen. ‘Waar ligt de afstandsbediening?’
‘Naast de tv.’
Geërgerd sta ik op en pak de afstandsbediening. Ik zet mijn favoriete kanaal erop en positioneer me zo op de bank dat ik zonder rugpijn tv kan kijken. Heerlijk.

‘Moet je niet eens buiten gaan spelen? Het is zo’n mooi weer?’ vraagt mijn moeder opeens. In principe heeft ze gelijk, het is prachtig weer. Zo’n vijfentwintig graden. Net op het moment dat ik wil zeggen dat ik geen zin heb, gaat de deurbel.
‘Ga jij even?’ vraagt ze.
‘Mam, dit is een belangrijk stukje. Dit móét ik kijken!’ zeg ik hardop.
Het werkt. Mijn moeder loopt naar de voordeur en maakt de voordeur open. Ik hoor de stem van Thomas.
‘Komt Duuk buiten spelen?’
‘Ik zal het hem eens vragen,’ zegt ze.
Shit, denk ik bij mezelf. Ik moet een smoesje verzinnen.
‘Duukie! Thomas staat aan de deur en vraagt of je buiten komt spelen!’ hoor ik haar door de gang roepen.
Na een moment van stilte heb ik een smoesje gevonden.
‘Nee, ik kan niet! Ik moet nog een opstel maken!’ roep ik.
Enigszins geïrriteerd komt mijn moeder de kamer binnenwandelen. Ze heeft tegen Thomas gezegd dat Duuk niet naar buiten komt.
‘Een opstel maken? Ga dan eens snel aan de slag! Het is al laat! En zet godverdomme die tv eens uit of ik gooi hem uit het raam!’ roept ze.
Tijd om naar mijn kamer te gaan, want als moeder boos is, dan is het menens. Ik ren vlug de trap op en ren door de gang naar mijn slaapkamer. Met een klap laat ik de deur dichtvallen. Uithijgend ga ik in de bureaustoel zitten. Ik pak een schrift uit de bovenste lade en leg het op het bureau. De vraag is nu: Wat wil ik later worden? Het belooft een lange dag te worden, want in mijn geval beantwoord je die vraag niet zomaar. Opeens heb ik een idee. Ik schrijf de titel bovenaan de eerste bladzijde en na een witregel begin ik aan de eerste zin: ‘Als ik later groot ben…’

Hoewel ik mij de volgende dag een halfuur verslaap, ga ik vol goede moed naar school. Ik heb namelijk een pico bello opstel, al zeg ik het zelf. Op school aangekomen meld ik mij bij de lerares.
‘Alweer te laat Duuk?’ vraagt ze.
‘Ja, mijn moeder was me vergeten wakker te maken,’ zeg ik.
Ik bereid me ondertussen al voor op hoeveel kantjes ik dit keer wel niet moet pennen.
‘Als straf moet je deze keer je opstel voorlezen.’
Ik heb geluk vandaag. Alleen maar even een opstel voorlezen. Ik ga voor de klas staan en de lerares begint met een vraag.
‘Nu ben ik benieuwd. Wat wil jij later worden?’ vraagt ze.
‘Werkloos,’ zeg ik.