666(6)

Het vorige deel lees je onder de KLIK.

‘Ziekte is toch voornamelijk een dwingende hang naar aandacht.’ – Sekhmet

Een nette man, een man in pak, jasje dasje. Glad gestreken, glad geschoren. Hij contrasteert in deze wereld van chaos, maar dat vindt hij wel prettig. Hij zoekt graag de rand. Soms springt hij eroverheen. Dat plan, het revolutieplan, hij ziet het helemaal zitten. Veel te ver over de rand, maar daarom ook zo mooi. Hij steunt haar, de revolutieleidster. De nieuwe generatie zal winnen, dat staat vast. Of de nieuwe generatie het beter gaat doen dan de oude is de vraag, maar niet een vraag die hem boeit.
Naast hem zit een dikke naakte man. Een bol vet die net nog lag te spartelen in het hellezuur. Hij steekt zijn hand uit. ‘Goedenavond meneer, ik ben Mephisto.’ Het is een naam die bij hem past. Net als zijn wild golvende haar. Zijn kapsel onderscheidt hem in uiterlijk van makelaars, salesmanagers en advocaten. Hij is trots op zijn haar, hij geniet ervan als hij het in de spiegel ziet, als hij het in de wind voelt wapperen.
De dikke man pakt zijn hand. ‘Hans van Ecken,’ mompelt het vet. De stem klinkt gezwollen.

De Commander trekt zijn hand terug om zich vast te houden. Hij probeert stil te zitten, maar de kar stuitert over de weg. De wagen wordt getrokken door een roedel honden, tientallen touwen lopen tussen de beesten en de kar. Ze rennen hard, die honden, dwars door de mistige velden, alsof ze precies de weg kennen. Als de Commander achterom kijkt is het ziekenhuis al nauwelijks meer te onderscheiden in het landschap. Het gaat goed met zijn plan, hij is ontsnapt aan de duivels.
Hij kijkt weer naar de honden, de touwen. De man in het zwarte pak is zijn redder, Mephisto, hij heeft de touwen in handen. Hij lijkt op zijn gemak. De Commander kan zich niet meer herinneren wanneer hij voor het laatst op zijn gemak was. Waarschijnlijk was dat in Afrika.

Op een dag liep hij ’s avonds over de grote zandweg naar de vers opgeleverde villa’s. Ze waren al verkocht voordat ze te koop stonden. Hij zou er bijna een miljoen op verdienen. De Commander had gelukkig gelachen en meerdere glazen Mahia gedronken. Daarna had hij zich laten vallen in het zand, waar hij heerlijk had geslapen. De volgende ochtend keek hij emotioneel toe hoe de zon langzaam steeds meer van zijn villa’s onthulde. Het was een prachtig gezicht. Vol van geluk liep hij ’s middags naar het dorp om een negerin te neuken. Een jaar later bleek dat hij die dag, de gelukkigste dag van zijn leven, aids had opgelopen. Die ontdekking zou het begin van het einde zijn. Maar hij zou niet kaal en hulpeloos sterven, hij zou het initiatief in eigen hand houden.

De honden lijken steeds sneller te lopen. Wild schudt de kar heen en weer. Mephisto bukt om iets van de wagenvloer te rapen. Het is een kleed. ‘Doe deze maar even om meneer Van Ecken, we komen nog even door een koude luchtstroom.’ De Commander pakt het kleed aan en wikkelt zich erin. Hij is blij dat Mephisto verder niet veel praat, de Commander houdt niet zo van praten.

Mephisto grijnst tevreden. Een koude luchtstroom in de hel. Mensen zijn naïef, zoals ze ook zwak zijn. In ieder geval is het vet afgedekt, nu hoeft hij enkel nog tegen de dikke kop aan te kijken. Zou het ook kunnen praten? Hij heeft zin in een conversatie op niveau, het liefst met de revolutieleidster, maar die is er nog niet. Die is druk bezig met de revolutie. ‘Waarde heer Van Ecken, mag ik vragen waarnaar u op weg was toen u in het zuur viel?’
Het dikke hoofd draait langzaam om. ‘Ik ben op weg naar de hemel.’
Mephisto onderdrukt zijn lach. ‘De hemel, zo, dat is een nobel streven. De ziel bevrijdt van alle kwellingen, eenwording met God, met vrienden en geliefden die eerder het pad omhoog kozen. Vertelt u eens, heer Van Ecken, wie wilt u het liefst ontmoeten als u daarboven bent?’
De dikke man staart naar de honden. ‘Ik heb niet zo echt mensen die graag wil zien.’
‘Laat ik een voorzichtige hypothese stellen, heer Van Ecken. U heeft geen vrienden gehad, omdat mensen u niet begrepen?’
‘Zo zou je dat kunnen stellen. Maar ik had iets veel beters dan vrienden, ik had mensen die mij dienden.’
‘Dat klinkt op zich goed, maar toch vooral eenzaam. Het lijkt me dat die eenzaamheid in de hemel niet zal verdwijnen. A lonely soul. Al weet ik weinig over de hemel, ik heb er geen concrete voorstelling van. Een goede kennis van mij beweert dat de hemel slechts de plaats is waar de ziel voorgoed oplost in het niets.’
‘Tja, dat lijkt me goed genoeg.’
In de verte is langs de kant van de weg een silhouet te zien. Mephisto mindert vaart. Het is de revolutieleidster. ‘Nou, als we het over de duivel hebben. Die goede kennis waar ik het net over had, ze staat daar!’

Romi zet de vuilniszak op de grond en drukt de knop in. Het duurt lang voordat de lift komt. Zou er nu iemand in de lift zitten? Een bejaarde? Of een moeder met kinderen? Vurig hoopt ze dat het haar ex is. Als de liftdeuren opengaan, is de lift leeg. Romi sleept de afvalzak de cabine in. Haar huis is schoon, het afval wegbrengen is de laatste taak. De schoonmaak was veel werk, maar het resultaat mag er zijn.
Morgen gaat ze op vakantie. Een week in Afrika, bij oude schoolvrienden die daar wonen en haar al een paar keer uitgenodigd hebben. Ze gaat niet aan treinen denken, treinen kunnen haar nu niks meer schelen. Dat heeft ze gisteravond in bed bedacht, toen ze weer niet kon slapen. Ze heeft haar gedachten nog niet helemaal onder de controle. Af en toe denkt ze toch weer aan de botsing. Dan voelt ze een steek in haar buik.

Als de kar tot stilstand komt, begint de Commander te trillen. ‘Mephisto, metgezel in de revolutie, goed om je te zien. En ik zie dat je onze dissident ook hebt opgepakt. Welkom terug Hans!’ Sekhmet stapt in de kar en neemt plaats naast de Commander. Ze heeft een hoed op.
‘Ik was net in gesprek met de heer Van Ecken, maar had nog weinig van dissidentie gemerkt. Jullie kennen elkaar?’ vraagt Mephisto.
‘Ja, we hebben elkaar al uitgebreid ontmoet, maar Hans was opeens verdwenen. Nu blijkt dat hij niet kon wachten en zelf al op weg naar de hel is gegaan. Een echte fanatiekeling, deze man.’
De Commander kijkt om zich heen. Op willekeurige plaatsen in de mistige velden zijn grote vuren ontstoken, de rookpluimen stijgen hoog op, totdat ze verdwijnen in een zee van grijs. Hij is niet weggelopen van de hel, hij is er juist naar toe gegaan. Een mislukking, dat is alles wat zijn persoon nog voorstelt.
‘Hans, een vraag brandt op mijn lippen. Waarom wilde je nu eigenlijk precies dood?’
‘Ja, waarom? Misschien omdat alles is mislukt, mijn plannen, mijn ..’
‘Plannen? Dat is een beetje het probleem met jou, Hans. Plannen maak je als je negen jaar bent, als je een schat gaat zoeken. Als je samen met je vriend Bert een boomhut hebt gebouwd die je voor de grote mensen verborgen wil houden. Plannen maak je niet meer als je zesendertig bent en negerslaven luxeappartementen laat bouwen.’
Hij twijfelt, maar dan antwoordt hij toch. ‘Je leven is niets zonder plannen. Als je geen plannen hebt, kun je er net zo goed meteen mee ophouden, gelijk bij de geboorte.’
‘Had dat maar gedaan, jongen, de wereldbevolking zou je moeder dankbaar zijn geweest als ze euthanasie had gepleegd. Hans, je bent klaar met plannen, laat mij de verdere planning maar regelen.’
De Commander voelt zich zwaarder dan ooit.

Volgende week meer.